
Paus Benedictus XVI - 7 november 2006
Beminde broeders in het episcopaat,
De teksten die we zojuist hebben gehoord -de lezing, de responsoriepsalm en het Evangelie- hebben een gemeenschappelijk thema dat kan worden samengevat in de zin: God faalt niet. Of beter gezegd: in het begin faalt God altijd, Hij laat de vrijheid van de mens handelen, en die zegt voortdurend "nee". Maar Gods creativiteit, de creatieve kracht van zijn liefde, is groter dan het menselijk "nee". Voor elk menselijk "nee" opent zich een nieuwe dimensie van Zijn liefde, en Hij vindt een nieuwe, grotere manier om zijn "ja" jegens de mens, Zijn geschiedenis en de schepping te realiseren. In de grote hymne tot Christus in de brief aan de Filippenzen (Fil. 2, 1-11), die we in het begin verkondigden, horen we vooral een toespeling op de geschiedenis van Adam die niet tevreden was met de vriendschap met God; het was te weinig voor hem, want hij wilde zelf een god zijn. Hij geloofde dat zijn vriendschap een afhankelijkheid betekende en beschouwde zichzelf als een god, alsof hij alleen kon bestaan. Om deze reden zei hij "nee" om zelf een god te worden; en het was precies op deze manier dat hij zich van zijn hoogte wierp. God "faalt" in Adam, zoals hij blijkbaar in de hele geschiedenis faalt. Maar God faalt niet, aangezien Hij zelf mens wordt en zo een nieuwe mensheid doet ontstaan; op deze manier wortelt het wezen God op onherroepelijke wijze in de mens en daalt af naar de diepste afgronden van de mens; Hij verlaagt zich tot het kruis. Hij heeft de hoogmoed overwonnen met de nederigheid en met de gehoorzaamheid van het kruis.
En zo gebeurt wat Jesaja had geprofeteerd in hoofdstuk 45. In de tijd dat Israël werd verbannen en van de kaart was verdwenen, had de profeet voorspeld dat "elke knie" (Jes. 45, 23), de hele wereld, voor deze hulpeloze God zich zou buigen. En de brief aan de Filippenzen bevestigt dat: nu is dat uitgekomen. Door Christus' kruis is God tot alle naties gekomen; Hij is uit Israël voortgekomen en is de God van de wereld geworden. En nu buigt de kosmos zijn knieën voor Jezus Christus, iets wat ook wij vandaag op een verrassende manier kunnen waarnemen: het kruisbeeld is op alle continenten aanwezig, zelfs in de meest bescheiden hutten. De God die had "gefaald" doet nu met Zijn liefde der mensen knieën buigen; zo verovert Hij de wereld met Zijn liefde.
Als responsoriepsalm hebben we het tweede deel van de psalm van de passie gezongen (Ps. 22, 20-32). Het is de psalm van de rechtvaardige die lijdt; vooral van het lijdende Israël dat voor de zwijgende God die het in de steek heeft gelaten, uitroept: "Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?" Hoe kon gij mij vergeten? Ik ben geen mens meer. Gij handelt niet meer, Gij spreekt niet meer… Waarom hebt Gij mij verlaten? Jezus vereenzelvigt zich met het lijdende Israël, met de rechtvaardigen van alle tijden die lijden, verlaten door God, en hij draagt deze kreet van godverlatenheid, het lijden van de vergeten persoon, naar het hart van God zelf; zo transformeert hij de wereld. Het tweede deel van deze psalm zoals gereciteerd, spreekt ons over wat er uit voortkomt: de honger van de armen zal gestild worden (Ps. 22, 27). Het is de universele Eucharistie die voortkomt uit het kruis. Nu verzadigt God de mensen over de hele wereld, de armen die hem nodig hebben. Hij verzadigt ze met het voedsel dat ze nodig hebben: Hij geeft ze God, Hij geeft zichzelf. En dan zegt de psalm: "Tot haar verste grenzen, buigen zich voor zijn aangezicht neer alle stammen der heidense volken." (Ps. 22, 28) Uit het kruis wordt de universele Kerk geboren. God gaat verder dan het jodendom en omarmt de hele wereld om haar te verenigen in het banket van de armen.
Dan is er de boodschap van het Evangelie (Lc. 14, 15-24). Opnieuw het falen van God. De eersten die worden uitgenodigd, verontschuldigen zich en gaan niet. Gods zaal is leeg; het banket schijnt tevergeefs te zijn voorbereid. Dit is wat Jezus ervaart in de laatste fase van Zijn activiteit: de officiële, gezaghebbende groepen zeggen "nee" tegen de uitnodiging van God, die Hijzelf is. Zij komen niet. Zijn boodschap, Zijn oproep, eindigt in het "nee" van de mensen.
Maar ook hier faalt God evenmin. De lege zaal wordt tot een gelegenheid om een groter aantal mensen te roepen. Gods liefde, Gods uitnodiging breidt zich uit. De heilige Lucas vertelt ons hierover in twee fasen: ten eerste is de uitnodiging gericht aan de armen, aan de verlatenen, die niemand in dezelfde stad uitnodigt. Op deze wijze doet God wat we hoorden in het Evangelie van gisteren. (Het Evangelie van vandaag maakt deel uit van een klein symposium in de context van een maaltijd in het huis van een Farizeeër. We vinden vier teksten: ten eerste de genezing van de man die aan waterzucht lijdt (Lc. 14, 1-6); dan de woorden over de laatste plaatsen om aan te liggen (Lc. 14, 7-11); dan de leer om geen vrienden uit te nodigen, die zullen terugbetalen door op hun beurt uit te nodigen, maar degenen die echt honger hebben, die het niet met een uitnodiging kunnen terugbetalen (Lc. 14, 12-14); tenslotte komt ons verhaal). God doet nu wat Jezus tegen de Farizeeër zei: Hij nodigt degenen uit die niets hebben, degenen die echt honger hebben, degenen die Hem niet kunnen uitnodigen, degenen die Hem niets kunnen geven. Dan komt de tweede fase: Hij verlaat de stad, betreedt de wegen en nodigt de daklozen uit.
We kunnen veronderstellen dat de heilige Lucas met deze twee fasen wil impliceren dat de eersten die de zaal betreden de armen van Israël zijn, en dan, omdat dat er niet genoeg zijn, omdat Gods zaal groter is, wordt de uitnodiging uitgebreid tot buiten de heilige stad, tot de wereld van de heidenen.
Degenen die niet tot God behoren, de buitenstaanders, worden uitgenodigd om de zaal te vullen. En zeker heeft de heilige Lucas die dit Evangelie aan ons heeft doorgegeven, daarin de voorafbeelding gezien - door middel van een beeld - van de gebeurtenissen die hij later verhaalt in de Handelingen der Apostelen, waar juist dat gebeurt: de heilige Paulus begint zijn zending altijd in de synagoge en richt zich tot degenen die als eerste zijn genodigd. Pas wanneer de bevoegde personen de uitnodiging afwijzen en er slechts een kleine groep armen overblijft, gaat hij erop uit om zich de heidenen te richten (Hand. 13, 44-48).
Zo wordt het Evangelie, langs deze voortdurende weg van kruisiging, universeel, omvat het allen en bereikt het uiteindelijk Rome. In Rome roept de heilige Paulus de oversten van de synagoge bij zich, verkondigt hun het mysterie van Jezus Christus, het koninkrijk van God in zijn persoon. Maar de gezagsdragers wijzen de uitnodiging af en hij neemt afscheid van hen met deze woorden: "Aangezien gij niet luistert, wordt deze boodschap aan de heidenen verkondigd en zij zullen ernaar luisteren." (Hand. 13, 46)
Met dat vertrouwen wordt de boodschap van het falen afgesloten: "Zij zullen ernaar luisteren." De Kerk van de heidenen zal worden gevormd. En zij werd gevormd en zij blijft zich vormen. Tijdens de bezoeken ad limina spreken de bisschoppen me over veel ernstige en moeilijke dingen, maar ze vertellen me altijd, juist die uit de Derde Wereld, dat de mensen luisteren en komen; dat zelfs vandaag de dag de boodschap langs de wegen naar de uiteinden van de aarde bereikt, en mensen massaal naar Gods zaal, naar Zijn banket komen.
We moeten ons dus afvragen: Wat betekent dat allemaal voor ons? Allereerst hebben we een zekerheid: God faalt niet. Hij "faalt" voortdurend, maar in werkelijkheid faalt hij niet, want hij haalt nieuwe kansen voor meer genade naar voren, en zijn creativiteit is onuitputtelijk. Hij faalt niet omdat hij altijd nieuwe manieren vindt om de mensen de hand te reiken en zijn grote woning verder te openen, zodat het zich volledig vult. Hij faalt niet omdat hij niet opgeeft de mensen te vragen om aan zijn tafel te komen zitten, om het voedsel van de armen te nemen, waarin hij zelf het kostbare geschenk aanbiedt dat hijzelf is. God faalt ook vandaag niet. Hoewel men ons vaak met "nee" beantwoord, kunnen we er zeker van zijn dat God niet faalt. Deze gehele geschiedenis, vanaf Adam, laat ons een les: God faalt niet. Ook vandaag zal hij nieuwe manieren vinden om mensen te roepen en hij wil op ons rekenen als zijn boodschappers en zijn dienaren.
Juist in onze tijd zien we hoe de eerste gasten "nee" zeggen. Inderdaad, het westerse christendom, dat wil zeggen, de nieuwe "eerste gasten" verontschuldigen zich nu grotendeels, ze hebben geen tijd om naar het banket van de Heer te gaan. We zien hoe de kerken steeds lediger worden; de seminaries blijven leeglopen, de religieuze huizen staan steeds meer leeg. We zien de verschillende manieren waarop dit "nee, ik heb belangrijker dingen te doen" wordt gepresenteerd. En het maakt ons bang en verdrietig om te zien hoe de eerste gasten zich verontschuldigen en niet komen, zij die de grootsheid van de uitnodiging echt zouden moeten kennen en zich gedwongen zouden moeten voelen om deze te accepteren. Wat moeten we doen?
Allereerst moeten we onszelf de vraag stellen: Waarom gebeurt dat precies? In zijn gelijkenis noemt de Heer twee redenen: het bezit en de menselijke relaties die mensen zozeer absorberen dat ze denken dat ze niets anders nodig hebben om hun tijd en dus hun innerlijke bestaan volledig te vullen.
De heilige Gregorius de Grote probeerde in zijn uiteenzetting Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Homilieën over de Evangelies, In Evangelium Homiliae. hom. 36 over Lc. 14, 16-24 over deze tekst hier dieper op in te gaan en vroeg zich af: "Hoe is het mogelijk dat een mens 'nee' zegt tegen het belangrijkste dat er is, dat hij geen tijd heeft voor het belangrijkste, dat hij zijn hele bestaan tot zichzelf beperkt?" En hij antwoordt: in werkelijkheid hebben ze nooit de ervaring van God gehad; ze zijn er nooit toe gekomen om God te "proeven"; ze hebben nog nooit ervaren hoe heerlijk het is om door God "geraakt" te worden. Ze missen dit "contact" en daarom de "smaak van God". En wij gaan alleen naar het banket als we het er om zo te zeggen zin in hebben. De heilige Gregorius haalt de psalm aan waaraan de communie-antifoon van de liturgie van vandaag is ontleend: "Proeft en bemerkt" (Ps. 34, 9); proeft en dan zult gij zien en verlicht worden. Het is onze taak om mensen te helpen God te proeven, om opnieuw God te smaken.
In een andere preek verdiepte de heilige Gregorius de Grote dezelfde vraag nog verder en stelde zichzelf de volgende vraag: "Hoe is het mogelijk dat de mens niet eens Gods smaak wil 'proeven'"? En hij antwoordt: wanneer de mens volledig opgaat in zijn wereld, met de materiële dingen, met wat hij kan doen, met alles wat maakbaar is en hem tot succes leidt, met alles wat hij zelf kan produceren of begrijpen, dan is zijn vermogen om God waar te nemen verzwakt, het orgaan om God te zien verzwakt, het kan niet waarnemen en wordt ongevoelig. Hij neemt het goddelijke niet meer waar, omdat het corresponderende orgaan in hem is geatrofieerd, zich niet heeft ontwikkeld. Wanneer hij teveel gebruik maakt van alle andere organen, de empirische, dan kan het gebeuren dat juist het gevoel van God verzwakt, dat dit orgaan afsterft, en dat de mens, zoals de heilige Gregorius zegt, de blik van God niet meer waarneemt, het bekeken worden door Hem, de zo wonderbaarlijke realiteit van het feit dat zijn blik op mij is gericht.
Ik geloof dat de heilige Gregorius de Grote precies de situatie van onze tijd heeft beschreven. Inderdaad, zijn tijd leek erg op de onze. Hier rijst de vraag weer: wat moeten we doen? Het eerste dat we moeten doen is wat de Heer ons vandaag in de eerste lezing zegt en dat de heilige Paulus sterk aanbeveelt in de naam van God: "Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde" (Touto phroneite in hymin ho kai in Christo Iesou).
Leert te denken zoals Christus dacht; leert te denken zoals Hij. Dit denken is niet alleen een activiteit van het begrijpen, maar ook van het hart. We leren de gevoelens van Jezus Christus als we leren denken zoals Hij en daarom ook leren nadenken over zijn falen, zijn ervaring met falen en het feit dat Hij in het falen zijn liefde vermeerderde.
Als we dezelfde gevoelens hebben als Hij, als we ons gaan oefenen in het denken zoals Hij en met Hem, dan wordt vreugde voor God in ons gewekt, de overtuiging dat Hij altijd de sterkste is. Ja, we kunnen zeggen dat de liefde voor hem in ons ontwaakt. We ervaren de vreugde te weten dat Hij bestaat en we kunnen Hem kennen, dat we Hem kennen in het gelaat van Jezus Christus die voor ons heeft geleden. Ik geloof dat het eerste is om onszelf in nauw contact te brengen met God, met de Heer Jezus, de levende God; moge het orgaan in ons gesterkt worden om God waar te nemen; dat we in onszelf zijn "voortreffelijke smaak" waarnemen.
Dit geeft een ziel aan onze activiteit, want ook wij lopen het risico hard te werken op kerkelijk gebied, alles voor God te doen, maar totaal in beslag genomen door de activiteit zonder God te vinden. De bezigheden nemen de plaats in van het geloof, maar ze zijn van binnen leeg.
Daarom geloof ik dat we er vooral naar moeten streven om naar de Heer te luisteren, in gebed, met een innige deelname aan de sacramenten, de gevoelens van God leren kennen in het aangezicht en in het lijden van de mensen, zodat wij worden aangestoken door zijn vreugde, zijn ijver, zijn liefde, en om naar de wereld te kijken zoals hij en vanuit hem. Als dat ons lukt, dan zullen wij ook te midden van zoveel "nee" de mensen opnieuw hervinden die op hem wachten en die vaak misschien grillig zijn -zoals de gelijkenis duidelijk zegt- maar die zeker geroepen zijn om zijn zaal te betreden.
Nogmaals, met andere woorden, het gaat over de centrale plaats van God; en niet zomaar een God, maar de God die het gelaat van Jezus Christus heeft. Dit is tegenwoordig erg belangrijk. Men zou veel problemen kunnen noemen die vandaag bestaan en die moeten worden opgelost, maar ze kunnen allemaal alleen worden opgelost als God in het middelpunt wordt geplaatst, als God weer zichtbaar wordt in de wereld, als hij beslissend wordt in ons leven. en als hij ook op een beslissende manier via ons de wereld binnenkomt.
Naar mijn mening hangt het lot van de wereld in deze dramatische situatie hiervan af: of God, de God van Jezus Christus, aanwezig is en of Hij als zodanig wordt herkend, of dat Hij verdwijnt. We willen dat hij aanwezig is. Kortom, wat moeten we ervoor doen? Ons tot hem richten. Vier de Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Missale Romanum
Editio typica tertio emendata 2002/2008 (6 oktober 2008) en roep hem aan:
"Lava quod est sordidum,
riga quod est aridum,
sana quod est saucium.
Flecte quod est rigidum,
fove quod est frigidum,
rege quod est devium"
"Was schoon wat vuil is,
besproei wat dor is,
maak het gewonde weer gezond.
Maak soepel wat star is,
verwarm wat koud is,
wijs het verdwaalde uw weg". Catechismus-Compendium
Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk
(28 juni 2005)
Laten we hem aanroepen opdat hij begiet, verwarmt, recht maakt; zodat hij ons kan bezielen met de kracht van zijn heilig vuur en het aanschijn der aarde kan vernieuwen. Daarom smeken we hem met heel ons hart nu, en in deze dagen.
Amen.