Paus Benedictus XVI - 15 oktober 2012
Vraag: Heiligheid, uw encyclieken bieden een sterke antropologie, van een man die door Gods liefde bezield is, een man wiens verstand door de ervaring van het geloof verruimd is en die zich sociaal verantwoordelijk voelt. En u heeft bij meerdere gelegenheden verklaard dat deze herontdekking van het gelaat van de mens, van de evangelische waarden, van de diepe wortels van Europa, een bron is van grote hoop voor het Europese continent, en niet alleen daarvoor ... Wat motiveert uw hoop?
Benedictus XVI – De eerste reden voor mijn hoop ligt in het feit dat het verlangen naar God, het zoeken van God, diep in iedere mensenziel geschreven staat en niet kan verdwijnen. Zeker, men kan God een tijdlang vergeten, Hem terzijde schuiven en zich met andere zaken bezig houden, maar God verdwijnt nooit. De woorden van de heilige Augustinus zijn gewoon waar: wij, mensen, wij zijn onrustig zolang we God niet gevonden hebben. Deze onrust bestaat ook vandaag. Het is de hoop die de mens, altijd opnieuw en ook vandaag, op weg zet naar God.
De tweede reden voor mijn hoop ligt in het feit dat het Evangelie van Jezus Christus, het geloof in Jezus Christus, gewoon echt is. En de waarheid veroudert nooit. Ook zij kan enige tijd vergeten worden, de aandacht kan zich op andere dingen vestigen, zij kan terzijde geschoven worden, maar de waarheid als dusdanig verdwijnt niet. De dagen der ideologieën zijn geteld. Zij lijken machtig en onweerstaanbaar maar na zekere tijd zwakken ze af en verliezen hun energie omdat ze geen diepe waarheid hebben. Het zijn stukjes waarheid, maar eigenlijk verzwakt. Het Evangelie daarentegen is waar en kan dus nooit verzwakken. In iedere tijd van de geschiedenis laat het nieuwe dimensies zien, komt het in heel zijn nieuwigheid naar voor, beantwoordt het aan de noden van hart en verstand die zich in deze waarheid kunnen bewegen en zichzelf daarin ontdekken. Daarom ben ik ervan overtuigd dat er nog een nieuwe lente voor het christendom zal zijn.
Een derde reden, een proefondervindelijke reden, manifesteert zich in het feit dat dit gevoel van onrust vandaag bij de jongeren leeft. De jongeren hebben veel gezien – wat de verschillende ideologieën en de consumptie bieden – maar zijn zich bewust geworden van de leegheid en ontoereikendheid van dit alles. De mens is voor de oneindigheid geschapen. Het eindige in zijn geheel is te klein. Zo zien wij in de nieuwe generaties, het heropleven van deze onrust, vandaar de herontdekkingen van de schoonheid van het christendom; geen goedkope of zoeterige versie, maar het christendom in heel zijn radicaliteit en diepte. Zo geloof ik dat de antropologie ons erop wijst dat er steeds nieuwe oplevingen van het christendom zullen zijn en de feiten bevestigen het. Zo is het christendom: het is echt en de waarheid heeft altijd toekomst.
Vraag - Heiligheid, u brengt dikwijls in herinnering dat Europa culturele invloed had en nog heeft op heel het mensenras en dat het niet anders kan dan zich bijzonder verantwoordelijk voelen niet alleen voor zijn eigen toekomst maar ook voor die van de mensheid. Hoe van Christus getuigen in een Europa van de Atlantische Oceaan tot de Oeral, dat vast hangt aan zijn cultureel en spiritueel patrimonium en ook meer openstaat en solidair is, om de grote hedendaagse uitdagingen aan te gaan?
Benedictus XVI – Het is een belangrijke kwestie. Het spreekt vanzelf dat Europa vandaag veel gewicht legt op de wereld, hetzij economisch, cultureel of intellectueel. En in verhouding met dat gewicht, heeft het een grote verantwoordelijkheid. Maar Europa moet, zoals u zegt, nog zijn volle identiteit vinden om in overeenstemming met zijn verantwoordelijkheid te kunnen spreken en optreden. Het probleem is vandaag volgens mij niet meer de nationale verscheidenheid. Het gaat om een verscheidenheid die God zij dank, geen verdeeldheid meer is. De volken blijven bestaan in hun verscheidenheid qua cultuur, humaniteit en temperament: dat vormt de complementaire rijkdom waaruit een grote symfonie van culturen ontstaat. Fundamenteel, is het één gemeenschappelijke cultuur. Het probleem van Europa om zijn identiteit te vinden, lijkt mij te komen uit het feit dat wij in Europa vandaag twee zielen hebben. De ene is de abstracte, antihistorische rede, die alles wil beheersen omdat zij zich boven alle culturen waant. Een rede die zich tenslotte zelf heeft uitgevonden en die zich van alle tradities en culturele waarden wil losmaken ten gunste van een abstracte rationaliteit. De eerste rechtsuitspraak van Straatsburg ging over het kruisbeeld; dat was een voorbeeld van deze abstracte rede die zich van alle tradities, zelfs de geschiedenis, wil bevrijden. Maar zo kan men niet leven. Meer nog, de “pure rede” wordt zelf geconditioneerd door een bepaalde historische situatie en kan slechts in die context bestaan. De andere ziel van Europa zou men christelijk kunnen noemen: zij staat open voor al wat redelijk is, zij heeft de stoutmoedigheid van de rede en de vrijheid van de kritische rede geschapen, maar blijft verankerd in de wortels die aan de oorsprong liggen van dit Europa, die het opgebouwd hebben op de grote waarden, intuïties en visie van het christelijk geloof. Zoals u zei, het is vooral in de oecumenische dialoog tussen de katholieke, orthodoxe en protestantse Kerk, dat deze ziel een gemeenschappelijke uitdrukking moet vinden en dat zij deze abstracte rede ook moet ontmoeten, dat wil zeggen zij moet de kritische vrijheid van de rede aanvaarden en bewaren ten overstaan van wat zij kan doen en gedaan heeft, zij moet ze in praktijk brengen, concreet maken op grond van en in samenhang met de grote waarden die het christendom ons gegeven heeft. Het is maar in deze synthese dat Europa kan wegen op de interculturele dialoog van de mensheid van vandaag en morgen, want een rede die zich losgemaakt heeft van alle culturen kan geen interculturele dialoog aangaan. Alleen een rede die een historische en morele identiteit heeft, kan ook tot anderen spreken, een “interculturaliteit” nastreven waarin iedereen een plaats heeft en een fundamentele eenheid kan vinden in deze waarden die de wegen voor de toekomst, voor een nieuw humanisme kunnen openen: dat moet ons doel zijn. En voor ons ontspringt dit humanisme juist aan de grote idee van de mens naar Gods beeld en gelijkenis.