Paus Benedictus XVI - 8 oktober 2012
Kom, Geest, die zijt in 't hemelrijk, Mond, tong, en geest en zin en kracht, Getrouwe Vader, zie ons aan, Amen |
Nunc, Sancte, nobis, Spiritus, Os, lingua, mens, sensus, vigor Praesta, Pater piisime, Amen |
De Heilige Vader sprak deze meditatie uit, zonder uitgeschreven tekst, uit de volheid van zijn hart, na de Terts bij de opening van de eerste algemene zitting van de Synode.
Dierbare broeders,
Mijn overweging gaat over het woord ‘evangelium’ / ‘euangelisasthai’ Vgl. Lc. 4, 18 . Tijdens deze Synode willen we beter leren kennen wat de Heer ons zegt en wat wij kunnen of moeten doen. Mijn overweging bestaat uit twee delen: eerst een reflectie over de betekenis van deze woorden en daarna zou ik de Hymne van het Gebed voor de middag ‘Nunc, Sancte, nobis Spiritus’ willen proberen te interpreteren.
Het woord ‘evangelium’ / ‘euangelisasthai’ heeft een lange geschiedenis. Het komt voor in Homerus: het is het bericht van een overwinning, en dus de verkondiging van goeds, van vreugde, van geluk. Het komt vervolgens voor in de Tweede Jesaja Vgl. Jes. 40, 9 Noot van de redactie: als stem die van Godswege vreugde verkondigt, als stem die doet begrijpen dat God zijn volk niet vergeten is, dat God, Die zich schijnbaar bijna uit de geschiedenis had teruggetrokken, er is, aanwezig is. En God heeft macht, God geeft vreugde, opent de poorten van de ballingschap; na de lange nacht van de ballingschap verschijnt zijn licht en dat geeft zijn volk de mogelijkheid terug te keren, vernieuwt de geschiedenis van het goede, de geschiedenis van zijn liefde. In onze context van de evangelisatie vallen vooral drie woorden op: dikaiosyne, eirene, soteria: gerechtigheid, vrede, verlossing. Jezus zelf heeft in Nazareth deze woorden van Jesaja in de mond genomen, wanneer Hij over dit ‘Evangelie’ spreekt dat Hij precies nu aan de uitgeslotenen, de gevangenen, de lijdenden en de armen komt brengen.
Nu gaan we kijken tot waar deze ‘belijdenis’ zou moeten doordringen: ‘Os, lingua, mens, sensus, vigor’. Uit het tiende hoofdstuk van Sint Paulus’ Brief aan de Romeinen weten we dat de ‘belijdenis’ in het hart is en in de mond Vgl. Rom. 10, 8-10 : het is nooit louter iets in het hart, maar neigt ertoe doorgegeven te worden, werkelijk beleden te worden ten overstaan van de wereld. Zo moeten we, van de ene kant, leren werkelijk – laten we zeggen – tot in ons hart doordrongen te zijn van de ‘belijdenis’ (zo wordt ons hart gevormd) en vanuit ons hart ook, samen met de grote geschiedenis van de Kerk, het woord en de moed van het woord vinden, en het woord dat ons heden beschrijft, deze ‘belijdenis’ die toch altijd dezelfde is. ‘Mens’: de ‘belijdenis’ is niet slechts iets van het hart en van de mond, maar ook van het verstand; ze moet doordacht worden en zo, doordacht en op intelligente wijze opgevat, raakt ze de ander; het veronderstelt altijd dat mijn denken werkelijk geplaatst is binnen de ‘belijdenis’. ‘Sensus’: het is niet iets puur abstracts en intellectueels, de ‘confessio’ moet ook de zintuigen van ons leven doordringen. Sint Bernardus van Clairvaux heeft ons gezegd dat God, in zijn openbaring, in de heilsgeschiedenis, onze zintuigen de mogelijkheid gegeven heeft de openbaring te zien, aan te raken, te smaken. God is niet meer iets puur geestelijks: Hij is binnengegaan in de wereld van de zintuigen en onze zintuigen moeten vol zijn van deze smaak, van deze schoonheid van het Woord van God, die realiteit is. ‘Vigor’: het is de levenskracht van ons zijn en ook de rechtskracht van een realiteit. Met al onze vitaliteit en kracht moeten we doordrongen worden van de ‘confessio’, die werkelijk moet ‘personare’; Gods melodie moet de toon aangeven van ons zijn in zijn totaliteit.