
H. Paus Johannes Paulus II - 31 maart 1985
Op deze vraag antwoordt Jezus: "Je kent de geboden". En onmiddellijk vermeldt Hij deze geboden die tot de "Tien Geboden" behoren. Mozes heeft ze eens op de berg Sinaï ontvangen, toen God een verbond sloot met het volk Israël. Zij werden geschreven op stenen tafelen Vgl. Ex. 34, 1 Vgl. Dt. 9, 10 Vgl. 2 Kor. 2, 3 en zij waren voor iedere Israëliet een dagelijkse richtlijn Vgl. Dt. 4, 5-9 voor de weg die hij moest volgen. De jonge man, die met Christus spreekt. kent vanzelfsprekend "de Tien Geboden" uit zijn hoofd: hij kan zelfs tot zijn vreugde mededelen: "Van jongs af aan heb ik mij aan deze geboden gehouden" (Mc. 10, 20). Wij moeten ervan uitgaan dat in deze dialoog, die Christus met ieder van jullie jongeren afzonderlijk voert, dezelfde vraag gesteld wordt: "Ken je de geboden?" Noodzakelijkerwijs wordt deze vraag herhaald, daar "de Tien Geboden" een deel van het verbond tussen God en de mensheid vormen. Deze geboden vormen de wezenlijke grondslag van het gedrag en bepalen de morele waarde van het menselijk handelen: zij staan in een organisch verband met de roeping van de mens tot het eeuwig leven, met de opbouw van het Rijk Gods in de mensen en onder de mensen. De woorden van de Goddelijke Openbaring bevatten duidelijke voorschriften t.a.v. de zedelijkheid waarvan de tafelen met "de Tien Geboden" van de berg Sinaï de kern vormen. Zij vinden hun hoogtepunt in het Evangelie: in de Bergrede Vgl. Mt. 5-7 en in het gebod van de liefde Vgl. Mt. 22, 37-40 Vgl. Mc. 12, 29-31 Vgl. Lc. 10, 27 .
Deze voorschriften t.a.v. de zedelijkheid worden tegelijkertijd nog op een tweede wijze kenbaar gemaakt. Zij zijn namelijk in het morele geweten van de mensheid gegrift, zodat degenen die "de Tien Geboden", d.w.z. de door God geopenbaarde wetten, niet kennen, "zichzelf tot wet zijn" (Rom. 2, 14). Aldus schrijft de heilige Paulus in zijn brief aan de Romeinen en hij voegt daar direct aan toe: "Zij laten hierdoor zien, dat de voorschriften der wet in hun hart staan geschreven, en hun geweten legt dezelfde getuigenis af" (Rom. 2, 15). Hier spreken wij over zaken, die van het grootste belang zijn voor jullie jeugd en voor de plannen met betrekking tot de te volgen levensweg, die daaruit voortkomen. Dit levensontwerp beantwoordt vooral aan de verwachting van een eeuwig leven door de juistheid van die daden waarop het gegrondvest is. De juistheid van deze daden vindt haar grondslag in die tweevoudige voorstelling van de morele wetten: zoals zij in "de Tien Geboden" van Mozes en in het Evangelie opgetekend zijn en zoals zij in het morele geweten van de mens zijn gegrift. Het geweten "legt getuigenis af" van deze wetten, zoals de heilige Paulus schrijft. Dit geweten wordt - volgens de woorden uit de brief aan de Romeinen - gevormd door de gedachten "die de mens beurtelings beschuldigen of ook wel vrijspreken" (Rom. 2, 15). Iedereen weet hoe nauw deze woorden overeenkomen met onze innerlijke werkelijkheid: ieder van ons ervaart van jongs af aan, dat de stem van het geweten kan spreken.
Als Jezus dus in het gesprek met de jonge man de geboden opnoemt: "Gij zult niet doden, gij zult geen overspel doen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder" (Mc. 10, 19), dan antwoordt het rechtschapen geweten met zijn innerlijke stem op de daarmee samenhangende daden van de mens: het klaagt aan of het verdedigt. Het geweten mag natuurlijk niet vervormd zijn: de fundamentele vormgeving van de morele principes mag niet vervalst worden door relativisme of utilitarisme.
Beste jonge vrienden! Het antwoord. dat Jezus geeft aan Zijn gesprekspartner in het Evangelie is aan ieder van jullie gericht. Christus vraagt naar de toestand van jullie morele bewustzijn en eveneens naar de toestand van jullie geweten. Dit is een sleutel vraag die gericht is aan de mensen: het is de voornaamste en fundamentele vraag van jullie jeugd: een vraag die betrekking heeft op het gehele levensplan, dat juist in de jeugd gevormd moet worden en gestalte begint te krijgen. De waarde van dit plan of ontwerp is ten nauwste verbonden met de relatie, die ieder van jullie heeft met het goede en het kwade in morele zin. Zijn waarde hangt voornamelijk af van de echtheid en rechtschapenheid van jullie geweten. Het hangt ook af van zijn fijngevoeligheid.
Hier bevinden wij ons dus op een beslissend punt, waar vergankelijkheid en eeuwigheid elkaar allengs ontmoeten, op een niveau dat de mens eigen is. Het is het niveau van het geweten, het niveau van de morele waarden: het geweten is de belangrijkste dimensie van tijd en geschiedenis. Want geschiedenis wordt niet alleen gemaakt door gebeurtenissen die in zekere zin "buiten" gebeuren. maar vooral door hetgeen "binnenin" gebeurt: het is de geschiedenis van het menselijke geweten, van morele overwinningen en nederlagen. Hier vindt ook de werkelijke grootheid van de mens haar grondslag: haar echte menselijke waarde. Dat is die innerlijke rijkdom, waardoor de mens steeds weer boven zichzelf uitstijgt naar de eeuwigheid toe. Als het waar is, dat "het voor de mensen is vastgesteld, één enkele maal te sterven", dan is het ook waar, dat de mens de rijkdom van het geweten, het goede en het kwade dat hierin besloten ligt, over de grenzen van de dood heen draagt, opdat hij voor het aangezicht van degene, die de heiligheid zelf is, de laatste en definitieve waarheid over zijn hele leven zal vinden: "Daarna volgt het oordeel" (Hebr. 9, 27). Juist dit gebeurt in het geweten: In de innerlijke waarheid van onze daden is, in zekere zin, voortdurend de dimensie van het eeuwig leven tegenwoordig. Tegelijkertijd drukt het geweten door de morele waarden duidelijk een stempel op het leven van de generaties, op de geschiedenis en de cultuur van de menselijke samenleving, de naties, de volkeren en de gehele mensheid.
Hoeveel hangt er in dit opzicht niet van ieder van jullie af!