
H. Paus Johannes Paulus II - 31 maart 1985
DILECTI AMICI - BEREID TOT VERANTWOORDING Aan de jongeren in de wereld ter gelegenheid van het Internationale Jaar van de Jeugd |
|||
► | Christus spreekt tot de jongeren |
Deze woorden, die eens geschreven zijn door de apostel Petrus aan de eerste generatie christenen, staan in nauw verband met het hele Evangelie van Jezus Christus. Wij kunnen dit verband misschien duidelijker herkennen, als wij het gesprek van Christus met de jonge man bezien, dat door de evangelisten is vastgelegd. Vgl. Mc. 10, 17-22 Vgl. Mt. 19, 16-22 Vgl. Lc. 18, 18-23 . Onder de talrijke teksten uit de Bijbel heeft vooral deze tekst een zodanige waarde, dat zij verdient om hier te worden aangehaald.
De vraag: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen?" beantwoordt Jezus allereerst met de tegenvraag: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed, dan God alleen."
Dan gaat Hij verder: "Je kent toch de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder" (Mc. 10, 17-19). Met deze woorden herinnert Jezus Zijn gesprekspartner aan enkele van "de Tien Geboden". Maar het gesprek is hiermee niet ten einde, want de jonge man stelt vast: "Meester, van jongs af aan heb ik mij aan al deze geboden gehouden." Daarop, zo schrijft de evangelist, "keek Jezus hem liefdevol aan, en sprak tot hem: Eén ding ontbreekt je: Ga verkopen wat je bezit en geef het aan de armen; daarmee zul je een schat in de hemel bezitten. En kom dan terug om Mij te volgen!" (Mc. 10, 20, v)
Op dit punt aangekomen, verandert de sfeer van de ontmoeting. De evangelist schrijft, dat dit woord de jonge man "ontstelde en dat hij ontdaan heenging, omdat hij vele goederen bezat" (Mc. 10, 22)
Er zijn nog andere hoofdstukken in het Evangelie, waarin Jezus van Nazareth jonge mensen ontmoet: bijzonder indrukwekkend zijn de beide opwekkingen uit de dood: van de dochter van Jaïrus Vgl. Lc. 8, 49-56 en van de zoon van de weduwe van Naïn (Lc. 7, 11-17). Men kan echter zonder meer vaststellen, dat het bovengenoemde gesprek de uitvoerigste en de meest betekenisvolle ontmoeting weergeeft. Men kan ook zeggen dat deze ontmoeting een universeel en tijdloos karakter draagt m.a.w. dat het in zekere zin een voortdurende en permanente waarde heeft door de eeuwen en generaties heen. Christus spreekt op deze wijze met een jong mens, met een jonge of een meisje: Zijn gesprek vindt plaats in verschillende delen van de wereld te midden van verschillende volkeren, rassen en culturen. Ieder van jullie kan bij dit gesprek degene zijn tot wie Christus spreekt. Tegelijkertijd hebben al de beschrijvende elementen en alle woorden, die bij dit onderhoud van beide kanten gesproken worden, een zeer wezenlijke betekenis en hebben zij ieder hun eigen waarde. Men kan zeggen, dat deze woorden een bijzonder diepe waarheid bevatten over de mens in het algemeen en, bovenal, de waarheid over de jeugd van de mensen. Zij zijn voor de jongeren bijzonder belangrijk. Sta mij daarom toe om mijn gedachten in deze brief voornamelijk in verband te brengen met deze ontmoeting en deze tekst uit het Evangelie, misschien zal het op deze wijze voor jullie gemakkelijker zijn, jullie eigen gesprek met Christus te beginnen een gesprek, dat een fundamentele en wezenlijke betekenis heeft voor een jong mens.