
H. Paus Johannes Paulus II - 31 maart 1985
Binnen deze context van het gezin en de samenleving van je vaderland komt er een thema aan de orde dat nauw verbonden is met de parabel van de talenten. Want geleidelijk aan begin je het 'talent' of de 'talenten' te onderkennen die ieder van jullie heeft, en je begint ze op een creatieve wijze te gebruiken en ze tot ontwikkeling te brengen. En dat komt tot stand door de arbeid.
Wat een enorme reikwijdte van mogelijkheden, capaciteiten en belangen zijn er op dit terrein te vinden! Ik zal niet proberen om ze hier zelfs maar bij wijze van voorbeeld op te sommen, want het gevaar bestaat dat ik er dan meer achterwege laat dan ik zou kunnen opnoemen. Daarom stel ik de grote verscheidenheid in aantal en mogelijkheden voorop. Zij laat ook zien hoe de jeugd een geweldige rijkdom aan ontdekkingen met zich meebrengt. Verwijzend naar het Evangelie kunnen we zeggen dat de jeugd de periode is waarin de talenten worden ontdekt. Het is ook de periode waarin men zich op weg begeeft langs de vele paden waarop de menselijke activiteit, arbeid en creativiteit, tot ontwikkeling komen en zich verder ontplooien.
Ik hoop dat jullie allemaal jezelf zult ontdekken op die wegen. Ik hoop dat je je met belangstelling, ijver en enthousiasme op weg zult begeven. Arbeid - alle arbeid - is verbonden met inspanning: "In het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten." (Gen. 3, 19). En deze ervaring van hard werken zal jullie allemaal ten deel vallen vanaf je jongste jaren. Tegelijkertijd echter is arbeid voor de mens een heel specifieke vorming die hem als het ware tot mens maakt. Daarom is het zich inspannen altijd een vorm van creativiteit.
Dit betreft niet alleen werk in de vorm van studie of geestelijke en intellectuele arbeid in het algemeen, maar ook de gewone lichamelijke soorten van arbeid die schijnbaar niets 'scheppends' lijken te hebben.
De arbeid die kenmerkend is voor de periode van de jeugd bestaat voornamelijk uit een voorbereiding op het werk als volwassene en is daarom voornamelijk de arbeid op school. Als ik dit schrijf aan jullie, jonge mensen, dan denk ik daarom ook aan al die scholen overal ter wereld waar jullie gedurende een aantal jaren je jonge leven doorbrengt, op steeds hoger niveau afhankelijk van de mate van je intellectuele ontwikkeling en je keuze: vanaf de basisschool tot de universiteiten. Ik denk ook aan al die volwassenen, mijn broeders en zusters, die jullie onderwijzers en leraren zijn en de gidsen voor jullie jonge verstand en karakter. Wat hebben zij een grote taak! Wat dragen zij een bijzondere verantwoordelijkheid! Maar ook: wat een enorme verdiensten hebben ze van hun werk!
Tot slot denk ik aan die groepen van jonge mensen, jullie leeftijdgenoten, die - in het bijzonder in bepaalde samenlevingen en milieus - beroofd zijn van de mogelijkheid tot scholing en vorming, vaak zelfs van het onderwijs op het niveau van de basisschool. Dit feit is een voortdurende uitdaging voor hen die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs op nationaal en internationaal niveau, om in deze stand van zaken de gewenste verbeteringen aan te brengen. Onderwijs is immers een van de fundamentele rechten van de menselijke beschaving. Vooral voor jongeren is dit van belang. Want daarvan hangt voor een groot gedeelte ook de toekomst van de hele samenleving af.
Wanneer we echter dit probleem van onderwijs, studie, opleiding en scholing bespreken, dan komt er een fundamenteel belangrijke vraag naar boven voor de menselijke persoon en heel bijzonder voor de jonge mens, namelijk: de vraag naar de waarheid. De waarheid is het licht voor het menselijk verstand. Het verstand streeft er van jongsaf aan naar om de werkelijkheid in haar verschillende dimensies te leren kennen, door de waarheid te zoeken: door de waarheid te beleven. Zo is de structuur van de menselijke geest. De honger naar de waarheid is haar fundamentele doel en daarin vindt zij haar uitdrukking.
Nu zegt Christus: " Ge zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken" (Joh. 8, 32). Van de woorden uit het Evangelie is dit zeker een van de belangrijkste. Zij wijzen immers naar de mens in zijn totaliteit. Zij verklaren de waardigheid en grootheid die de mens eigen is en waarop deze gebaseerd is binnen de dimensies van de menselijke geest. De kennis die de mens vrij maakt, hangt niet alleen af van onderwijs, zelfs niet van universitair niveau; ook een ongeletterd persoon kan de waarheid kennen. Onderwijs echter, de systematische kennis van de werkelijkheid, moet de waardigheid van de menselijke persoon ten dienste staan. Zij moet daarom de waarheid dienen. Het dienen van de waarheid komt ook tot stand in de arbeid, waartoe jullie geroepen worden, wanneer je het opleidingsprogramma hebt doorlopen. Op school moet je je het programma van de opleiding eigen maken. Op school moet je de verstandelijke, technische en praktische bekwaamheden verwerven die je in staat zullen stellen om op nuttige wijze je plaats te kunnen innemen in de grote wereld van de menselijke arbeid. Maar terwijl het waar is dat de school je moet voorbereiden voor de arbeid, zowel geestelijk als lichamelijk, is het ook waar, dat de arbeid zelf een school is waar grote en belangrijke waarden worden geleerd; de arbeid op zichzelf is een duidelijke bijdrage tot de opbouw van menselijke cultuur.
In de relatie tussen opleiding en arbeid, welke zo kenmerkend is voor de huidige maatschappij, komen er echter zeer ernstige problemen naar boven van praktische aard. In het bijzonder wijs ik hier op het probleem van de werkeloosheid, en meer in het algemeen het gebrek aan banen, dat op zovele wijzen moeilijkheden veroorzaakt voor jonge mensen over de hele wereld. Zoals jullie ongetwijfeld weten, roept dit probleem ook andere vragen op, welke van je schooltijd af een schaduw van onzekerheid werpen op je toekomst. Je vraagt je af: heeft de maatschappij mij nodig? Zal ik erin slagen om een soort werk te vinden, waardoor ik zelfstandig kan worden? Om een eigen gezin te kunnen stichten met waardige levensomstandigheden en vooral met een eigen huisvesting? Kort gezegd: is het wel waar dat de samenleving mijn bijdrage verwacht?
De ernst van deze vragen zet me er opnieuw toe aan om regeringen en allen die verantwoordelijk zijn voor de economie en de ontwikkeling van de volken eraan te herinneren dat arbeid een mensenrecht is: en daarom moet het gegarandeerd kunnen worden door er de grootste aandacht aan te geven en door de economische politiek af te stemmen op het creëren van voldoende werkgelegenheid voor iedereen en speciaal voor jongeren, die zo vaak het slachtoffer zijn van de huidige werkeloosheid. We zijn er allemaal van overtuigd dat "arbeid een goed is voor de mens - en wel een goed van zijn mens-zijn - omdat de mens door de arbeid niet alleen de natuur omvormt door ze aan zijn behoeften aan te passen. maar ook zichzelf als mens vervolmaakt, zelfs in zekere zin meer mens wordt"' H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 9