
H. Paus Johannes Paulus II - 31 maart 1985
"Weest altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u leeft." (1 Pt. 3, 15)
Dit is mijn wens, die ik aan jullie richt, beste jongeren, aan het begin van dit jaar. Het jaar 1985 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Jeugd. Dit is van grote betekenis, in de eerste plaats voor jullie zelf, maar ook voor alle leeftijdsgroepen, voor ieder persoonlijk, voor de gemeenschappen en voor de hele samenleving. Het is ook van bijzondere betekenis voor de Kerk als de hoedster van fundamentele waarheden en waarden, die tegelijkertijd ook de dienares is van de eeuwige bestemming, die de mens en daarmee de gehele mensheid heeft in God zelf. Daar de mens "de eerste en de belangrijkste weg is, die de Kerk moet gaan" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 14, kan men goed begrijpen waarom de Kerk de jeugd als een bijzonder belangrijke periode beschouwt in het leven van ieder mens. Jullie jongeren belichamen deze jeugd: Jullie zijn de jeugd van de volkeren en samenlevingen, de jeugd van iedere familie en van de gehele mensheid; jullie zijn ook de jeugd van de Kerk. Wij kijken allemaal naar jullie, omdat wij, door jullie, in zekere zin, allemaal weer jong worden. Daarom is jullie jeugd niet alleen jullie eigendom, jullie persoonlijk bezit of het eigendom van een generatie; zij vormt een deel van de gehele periode, die ieder mens op zijn levensweg moet doorlopen en zij is tegelijkertijd een bijzonder gemeengoed. Zij is een bezit van de gehele mensheid. Op jullie is de hoop gevestigd, omdat jullie bij de toekomst behoren, zoals de toekomst jullie toebehoort. De hoop is namelijk altijd met de toekomst verbonden; zij is de verwachting van de "toekomstige goederen". Als een christelijke deugd is zij verbonden met de verwachting van die eeuwige goederen, die God aan de mensen in Jezus Christus heeft beloofd. Vgl. Rom. 8, 19.20 Vgl. Ef. 4, 4 Vgl. Fil. 3, l0-12 Vgl. Tit. 3, 7 Vgl. Hebr. 7, 19 Vgl. 1 Pt. 1, 13 Tegelijkertijd is de hoop als christelijke en menselijke deugd ook de verwachting van die goederen, die de mens kan voortbrengen door de talenten te gebruiken, die de Voorzienigheid hem geschonken heeft.
In deze betekenis, beste jongeren, behoort de toekomst jullie toe, zoals zij eenmaal heeft toebehoord aan de generatie van degenen die nu volwassenen zijn en nu samen met hen tegenwoordige tijd is geworden. De verantwoordelijkheid voor deze tegenwoordige tijd, haar gestalte en veelzijdigheid is vooral in handen van de volwassenen. Jullie zullen verantwoordelijk zijn voor al datgene, wat op een dag samen met jullie de tegenwoordige tijd zal vormen, maar wat nu nog toekomst is. Als wij zeggen, dat de toekomst van jullie is, denken wij in termen van menselijke vergankelijkheid, die steeds een vooruitgaan naar de toekomst betekent. Als wij zeggen, dat de toekomst van jullie afhangt, denken wij in ethische termen, volgens de eisen van morele verantwoordelijkheid, die van ons verlangt, de fundamentele waarde van menselijke plannen en handelingen, van initiatieven en voornemens op de mens als persoon - en aan de gemeenschap en samenleving, die uit mensen bestaat - te richten. Deze dimensie is er ook een, die eigen is aan de christelijke en menselijke hoop. In dit opzicht is dan ook de eerste en belangrijkste wens, die de Kerk via mij in dit speciale jaar dat toegewijd is aan de jeugd, tegenover jullie, jongeren uitspreekt, dat jullie steeds tot verantwoording bereid mogen zijn aan "al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u leeft" (1 Pt. 3, 15)