HUMANI GENERISOver sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen
(Soort document: Paus Pius XII - Encycliek)
Paus Pius XII -
12 augustus 1950
HOOFDSTUK 1 - Houding van de Kerk tegenover feiten en hypothesen van de positieve wetenschappen
Ten slotte moeten wij nog iets zeggen over vraagstukken, die wel behoren tot de zogenaamde "positieve" wetenschappen, maar toch min of meer in verband staan met de waarheden van het christelijk geloof. Velen immers eisen nadrukkelijk, dat de katholieke godsdienst zoveel mogelijk rekening zal houden met die wetenschappen. Dit is zonder twijfel uitstekend, waar het gaat over werkelijk bewezen feiten; maar als het gaat over "hypothesen", die de leer van de heilige Schrift of van de traditie raken, dan moet men hier gereserveerd tegenover staan, al hebben deze hypothesen dan ook min of meer een wetenschappelijke basis. Gaan echter dergelijke hypothesen rechtstreeks of zijdelings in tegen de geopenbaarde leer, dan' moet men deze eis volstrekt afwijzen.
1. De biologische en antropologische wetenschappen
a. Het evolutionisme.
Daarom verzet het kerkelijk leergezag zich er niet tegen, dat de leer van het "evolutionisme" overeenkomstig de tegenwoordige stand van de menselijke wetenschappen en de theologie door voor- en tegenstanders onder de vakmensen nader wordt bestudeerd en bediscussieerd; wij bedoelen de evolutieleer, in zover zij het ontstaan van het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof nagaat, want het katholiek geloof verplicht ons te houden, dat de zielen onmiddellijk door God geschapen worden. Deze studie moet dan zo geschieden, dat de bewijzen voor beide meningen, namelijk van voor- en tegenstanders, met de vereiste ernst, kalmte en gematigdheid worden gewikt en gewogen; onder voorwaarde tevens, dat allen bereid zijn, zich te onderwerpen aan het oordeel van de Kerk, want zij heeft van Christus de taak gekregen, de heilige Schrift met bindend gezag te verklaren en de dogma's van het geloof te beschermen. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen, Richiamo di gioia (30 nov 1941). A.A.S. 33 (1941) 506.
Sommigen echter durven de grenzen van deze vrijheid van discussie te overschrijden; zij doen namelijk, alsof door de tot nu toe gevonden gegevens en de daarvan uitgaande redeneringen reeds als volkomen zeker zou zijn bewezen, dat het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof is ontstaan. Bovendien doen zij het voorkomen, alsof er in de bronnen van de openbaring niets zou te vinden zijn, dat in deze kwestie de grootste gematigdheid en voorzichtigheid eist.
Met betrekking echter tot een andere hypothese, namelijk het zogenaamde polygenisme, hebben de kinderen van de Kerk deze vrijheid volstrekt niet. Want de gelovigen mogen niet die mening aanhangen, waarvan de voorstanders beweren, ofwel, dat er na Adam hier op aarde echte mensen hebben bestaan, die niet door natuurlijke voortplanting van hem als stamvader van allen zijn voortgekomen, ofwel, dat Adam een zeker aantal stamvaders betekent. Het blijkt immers volstrekt niet, hoe deze opvatting is overeen te brengen met wat de bronnen van de geopenbaarde waarheid en de akten van het kerkelijk leergezag leren omtrent de erfzonde, die voortkomt uit de door één Adam werkelijk bedreven zonde, en die door de voortplanting op allen overgaat en in ieder mens als hem eigen aanwezig is.
Vgl. Rom. 5, 12-19
Conc. Trid., sess. V, can. 1-4.
2. De historische wetenschappen
a. De verklaring van de historische boeken van het Oude Testament, in het bijzonder van Genesis 1-11.
Zoals op het gebied van de biologische en antropologische wetenschappen, zo zijn er ook op dat van de historische wetenschap mensen, die zich niet storen aan de door de Kerk vastgestelde grenzen en voorgeschreven reserve. In het bijzonder valt hier een bepaalde methode van exegese te betreuren, die een al te vrije verklaring geeft van de historische boeken van het Oude Testament. De aanhangers van deze methode verdedigen zich ten onrechte met een beroep op de brief, die de pauselijke bijbelcommissie kortgeleden heeft gericht tot de aartsbisschop van Parijs.
Pauselijke Bijbelcommissie, Brief aan Kardinaal Suhard, aartsbisschop van Parijs over de tijd van de bronnen van de Pentateuch en over de letterlijke stijlvorm in de eerste elf hoofdstukken van Genesis, Le Saint-Père (16 jan 1948) Deze brief immers wijst er nadrukkelijk op, dat de eerste elf hoofdstukken van Genesis wel niet strikt beantwoorden aan de methoden van geschiedschrijving van de grote Griekse en Latijnse geschiedschrijvers en de vakmensen van onze tijd, maar toch in een werkelijke zin, die de exegeten nader moeten bestuderen en omschrijven, tot het historisch genre behoren. De brief wijst er verder op, dat deze hoofdstukken in eenvoudige en beeldrijke taal, aangepast aan de mentaliteit van een weinig ontwikkeld volk, de voornaamste waarheden leren, die voor ons eeuwig heil noodzakelijk zijn, en daarnaast een populaire beschrijving geven van het ontstaan van de mensheid en het uitverkoren volk. Als nu de oude gewijde schrijvers iets hebben ontleend aan volksverhalen, (wat men kan toegeven), dan mag men toch nooit vergeten, dat zij dit gedaan hebben onder invloed van de goddelijke inspiratie en dat zij hierdoor bij het kiezen en beoordelen van die documenten tegen iedere dwaling werden gevrijwaard.
b. Waarheid en eenvoud van de heilige Schrift in tegenstelling met de mythologie.
Wat echter in de heilige Schrift is overgenomen uit volksverhalen, mag niet op één lijn worden gesteld met mythologieën en dergelijke, die meer de vrucht zijn van een teugelloze verbeelding dan van een streven naar waarheid en eenvoud. Dit streven is zó kenmerkend voor de heilige boeken, ook voor die van het Oude Testament, dat onze gewijde schrijvers duidelijk de meerderen blijken van de profane schrijvers uit de oudheid.
© 1958, Ecclesia Docens 0182 - Uitg. Gooi en Sticht , Hilversum