Paus Pius XII - 12 augustus 1950
Ook is het waar, dat de theologen altijd moeten terug gaan naar de bronnen van de openbaring; want het is hun taak, aan te geven, hoe datgene, wat door het levend leergezag wordt voorgehouden, in de heilige Schrift en in de goddelijke "overlevering" "expliciet of impliciet is vervat". Bovendien bevatten deze beide bronnen van de geopenbaarde leer zoveel kostbare schatten van waarheid, dat zij nooit werkelijk uitgeput raken. Daarom blijven de gewijde wetenschappen altijd jong door de studie van deze heilige bronnen. Daarentegen wordt de speculatieve beschouwing, die een diepere studie van de geloofsschat verwaarloost, onvruchtbaar, zoals uit de ondervinding blijkt.
Maar daarom mag men ook de zogenaamde positieve theologie nog niet herleiden tot een louter historische wetenschap. Want God heeft aan Zijn Kerk tegelijk met die heilige bronnen een levend leergezag gegeven om ook datgene, wat in de geloofsschat slechts bedekt en als het ware impliciet ligt opgesloten, toe te lichten en te ontvouwen.
En de goddelijke Verlosser heeft de authentieke verklaring van deze geloofsschat toevertrouwd niet aan de afzonderlijke gelovigen en zelfs niet aan de theologen, maar alleen aan het kerkelijk leergezag. En als de Kerk dit ambt uitoefent, gelijk zij dit in de loop van de eeuwen dikwijls heeft gedaan, door het gebruiken van haar gewoon of buitengewoon leergezag, dan is het klaarblijkelijk een verkeerde methode, het duidelijke te willen verklaren uit het onduidelijke; integendeel, dan moet iedereen de tegenovergestelde weg volgen. Daarom heeft onze voorganger Pius IX zaliger gedachtenis, toen hij het de edelste taak van de theologie noemde, aan te tonen, hoe de door de Kerk gedefinieerde leer ligt opgesloten in de bronnen, er niet zonder ernstige reden aan toegevoegd: "in dezelfde zin, waarin ze gedefinieerd is". Z. Paus Pius IX, Brief, Inter Gravissimas (26 okt 1870)