
H. Paus Johannes Paulus II - 17 november 1980
Sjaloom!
Geachte heren, geliefde broeders!
Ik dank u voor de vriendelijke en oprechte begroetingswoorden. Deze ontmoeting was voor mij een hartewens binnen het kader van deze apostolische reis, en ik dank u, dat u op mijn wens bent ingegaan. Moge Gods zegen op dit uur rusten!
Als Christenen zichzelf behoren te begrijpen als broeders van alle mensen en zich ook in overeenstemming daarmee behoren te gedragen, hoeveel sterker geldt dan deze heilige verplichting wanneer zij oog in oog staan met leden van het Joodse volk! In de 'Duitsland
Verklaring over de verhouding van de Kerk tot het Jodendom (1 april 1980)' van april van dit jaar hebben de bisschoppen van de Bondsrepubliek Duitsland de openingszin gezet: 'Wie Jezus Christus ontmoet, ontmoet het Jodendom'. Dit woord wil ook ik mij eigen maken. Het geloof van de Kerk aan Jezus Christus, de zoon van David en de zoon van Abraham Vgl. Mt. 1, 1
, omvat inderdaad wat de bisschoppen in die verklaring 'het geestelijk erfdeel van Israël voor de Kerk' noemen Duitsland, Verklaring over de verhouding van de Kerk tot het Jodendom (1 apr 1980). paragraaf II, een levend erfdeel, dat door ons Katholieke Christenen in zijn diepte en rijkdom wil worden begrepen en bewaard.
De concrete broederlijke betrekkingen tussen Joden en Katholieken in Duitsland krijgen een heel bijzondere waarde tegen de donkere achtergrond van de vervolging en nagestreefde uitroeiing van het Jodendom in dit land. De onschuldige slachtoffers in Duitsland en elders, de verwoeste of uiteengeslagen gezinnen, de voor altijd vernietigde culturele waarden en kunstschatten zijn er een tragisch bewijs van, waartoe discriminatie en minachting van de menselijke waardigheid kunnen leiden, vooral wanneer zij worden bezield door perverse theorieën over een zogenaamd verschil in waarde tussen rassen of over de opdeling van de mensen in 'waardevolle' en 'levenswaardige' tegenover de 'waardeloze' en 'levensonwaardige'. Voor God zijn alle mensen even waardevol en belangrijk.
In deze geest hebben ook Christenen zich ingezet tijdens de vervolging, dikwijls met gevaar voor het leven, het leed van hun Joodse broeders te voorkomen of te verzachten. Jegens hen wil ik in dit uur erkentelijkheid en dank uitspreken. Evenzeer jegens hen die als Christenen, beamende dat zij deel uitmaakten van het Joodse volk, de lijdensweg van hun broeders en zusters tot het einde toe mede hebben afgelegd - zoals de grote Edith Stein, met haar kloosternaam Theresia Benedicta van het Kruis, wier gedachtenis terecht hoog in eer wordt gehouden.
Verder wil ik ook Franz Rosenzweig en Martin Buber kort vermelden, die door hun creatieve omgang met de Joodse en Duitse taal een bewonderenswaardige brug hebben geschapen voor een verdiepte ontmoeting van beide cultuurgebieden.
U legt er in uw begroetingstoespraak zelf de nadruk op, dat bij de veelvuldige pogingen om in dit land een nieuw samenleven met de Joodse medeburgers op te bouwen, de Katholieken en de Kerk een beslissende bijdrage hebben geleverd. Het erkennen daarvan en de daartoe noodzakelijke medewerking van uw kant vervult mij met vreugde. Mijnerzijds wil ik ook mijn dankbare bewondering uitspreken voor uw hierop betrekking hebben initiatieven, daaronder begrepen de recente stichting van uw hogeschool in Heidelberg.
Diepte en rijkdom van ons gemeenschappelijke erfdeel ontvouwen zich aan ons in het bijzonder in welwillende dialoog en vertrouwensvolle samenwerking. Ik verheug mij, dat dit alles hier te lande bewust en doelgericht wordt ondernomen. Vele officiële en particuliere initiatieven op pastoraal, academisch en sociaal gebied staan in dienst van deze benadering, ook bij zeer feestelijke aanleidingen zoals onlangs bij de Katholikentag in Berlijn. Een bemoedigend teken was ook de conferentie van het internationale verbindingscomité tussen de Rooms-Katholieke Kerk en het Jodendom in het afgelopen jaar in Regensburg.
Daarbij gaat het niet alleen om het rechtzetten van een foutieve religieuze zienswijze op het Joodse volk, welke de onjuiste beoordelingen en vervolgingen in de loop van de geschiedenis ten dele medeveroorzaakte, maar bovenal om de dialoog tussen de twee godsdiensten, die - met de islam - de wereld het geloof aan de ene, onuitsprekelijke, tot ons sprekende God mochten schenken en plaatsbekledend voor de gehele wereld Hem willen dienen.
De eerste dimensie van deze dialoog, namelijk de ontmoeting tussen het volk Gods van het door God nooit opgezegde Oude Verbond Vgl. Rom. 11, 29
en dat van het Nieuwe Verbond, is tegelijkertijd een dialoog binnen onze Kerk, als het ware tussen het eerste en het tweede deel van haar Bijbel. Hierover zeggen de richtlijnen voor de toepassing van de concilieverklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965): 'Hierbij zal men trachten beter te begrijpen, dat al hetgeen in het Oude Testament is vervat een eigen en duurzame waarde behoudt ... , daar deze waarde niet mag worden vergeten bij de verdere interpretatie van het Nieuwe Testament, dat weliswaar het Oude Testament zijn vollediger betekenis heeft gegeven, terwijl omgekeerd het Nieuwe Testament van het Oude Testament licht en verklaring ontvangt'. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4
Een tweede dimensie van onze dialoog - de eigenlijke en centrale - is de ontmoeting tussen de huidige christelijke kerken en het huidige volk van het met Mozes gesloten verbond. Hierbij komt het erop aan, 'dat de Christenen - aldus de na-conciliaire richtlijnen - moeten trachten beter de fundamentele bestanddelen van de Joodse religieuze traditie te begrijpen en de wezenlijke karakteristieken leren waarmee de Joden zelf zich tot het licht van hun actuele religieuze werkelijkheid bepalen' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 1 De weg tot dit van elkaar kennisnemen is de dialoog. Ik dank u, hooggeachte broeders, dat ook u deze voert met die 'openheid en ontvankelijkheid van geest', met die 'tact' en met die 'behoedzaamheid', die ons Katholieken door de genoemde richtlijnen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 1 op het hart werden gedrukt. Een vrucht van zo'n dialoog en een wegwijzer voor de vruchtbare voortzetting ervan is de aan het begin geciteerde verklaring van de Duitse bisschoppen 'Duitsland
Verklaring over de verhouding van de Kerk tot het Jodendom (1 april 1980)' van april van dit jaar. Het is mijn dringende wens dat alle Katholieken in Duitsland zich deze Duitsland
Verklaring over de verhouding van de Kerk tot het Jodendom (1 april 1980) geestelijk eigen maken!
Nog een derde dimensie van onze dialoog wil ik in het kort aanstippen. De Duitse bisschoppen wijden het slothoofdstuk van hun verklaring aan de opgaven die wij gemeenschappelijk hebben. Joden en Christenen zijn als zonen van Abraham ertoe geroepen, zegen voor de wereld te zijn Vgl. Gen. 12, 2.3 door zich gemeenschappelijk in te zetten voor de vrede en de gerechtigheid onder alle mensen en alle volkeren, en wel in de omvang en de diepte, zoals God zelf die ons heeft toebedacht, en met de bereidheid tot de offers die dit hoge doel zou kunnen eisen. Hoe meer deze heilige verplichting onze ontmoeting stempelt, des te sterker strekt zij ook onszelf tot zegen.
In het licht van deze abrahamitische belofte en- roeping beschouw ik met u het lot en de rol van uw volk onder de volkeren. Gaarne bid ik met u om de volheid van de sjaloom voor al uw volks- en geloofsbroeders en voor het land waarop alle Joden met bijzondere verering de blik richten. Onze eeuw mocht de eerste pelgrimstocht van een Paus naar het Heilige Land beleven. De woorden van Paulus VI bij het betreden van Jeruzalem zou ik ter afsluiting willen herhalen: 'Smeekt met ons in uw wensen en bidden om eendracht en vrede over dit unieke, door God bezochte land! Laten wij hier samen bidden om de genade van een ware en diepe broederschap tussen alle mensen, tussen alle volkeren! ... Moge gelukkig zijn, die u liefhebben. Ja, vrede wone in uw omwalling, voorspoed in uw paleizen. Ik vraag om vrede voor u, ik wens u geluk toe! Vgl. Ps. 122, 6-9 '. Mochten spoedig alle volkeren in Jeruzalem verzoend en in Abraham gezegend zijn! Hij, de onuitsprekelijke, van wie ons zijn schepping spreekt; Hij, die zijn mensheid niet tot het goede dwingt en haar toch leidt; Hij, die zich in ons lot bekendmaakt en verzwijgt; Hij, die ons voor eeuwig tot zijn volk verkiest: Hij voere ons op zijn wegen naar zijn toekomst!
Zijn Naam zij geprezen! Amen.