H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1982
Wij richten ons tot U, Christus van het Laatste Avondmaal en van Calvarië, op deze dag die het feest is van ons priesterschap.
Tot U richten wij ons allen, bisschoppen en priesters, verenigd in de priesterlijke bijeenkomsten in onze kerken en met elkaar verbonden in de universele eenheid van de heilige en apostolische Kerk.
Witte Donderdag is de geboortedag van ons priesterschap. Het is op deze dag dat wij allen geboren zijn. Zoals een kind wordt geboren uit de schoot van de moeder, zo zijn wij geboren, Christus, uit uw enige en eeuwige priesterschap. Wij zijn geboren in de genade en de kracht van het nieuwe en eeuwige Verbond - uit het Lichaam en het Bloed van uw verlossende offer: uit het Lichaam dat 'voor ons wordt gegeven' Vgl. Lc. 22, 19 , en uit het Bloed dat 'voor ons allen wordt vergoten'. Vgl. Mt. 26, 28
Wij zijn geboren tijdens het Laatste Avondmaal en tegelijkertijd aan de voet van het kruis op Calvarië: daar waar de bron is van het nieuwe leven en van al de sacramenten van de Kerk, daar is ook het begin van ons priesterschap.
Wij zijn geboren tegelijk met heel het Volk Gods van het Nieuwe Verbond, dat Gij, geliefde van de Vader, Vgl. Kol. 1, 13 hebt gemaakt tot 'een koninklijk geslacht van priesters voor uw God en Vader'. Vgl. Openb. 1, 6
Wij zijn geroepen als dienaars van dit volk, dat zijn 'geestelijke offers" aandraagt tot voor de eeuwige tabernakels van de driewerf heilige God. Vgl. 1 Pt. 2, 5
Het eucharistische offer is 'oorsprong en hoogtepunt van heel het christelijke leven'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 Het is een enig offer dat alles bevat. Het is het hoogste goed van de Kerk. Het is haar leven.
Wij danken U, Christus,
Heer Jezus Christus! Toen Gij op Witte Donderdag afscheid moest nemen van hen die Gij had 'bemind tot het uiterste toe', Vgl. Joh. 13, 1 hebt Gij hun de Geest van Waarheid beloofd. Gij hebt gezegd: 'Het is goed voor u dat ik heenga; want als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden'. (Joh. 16, 7)
U bent heengegaan door middel van het Kruis, door 'gehoorzaam te worden tot de dood' Vgl. Fil. 2, 8 en 'U van Uzelf te ontdoen', Vgl. Fil. 2, 7 wegens de liefde waarmee U ons hebt bemind tot het uiterste; zodoende is na uw verrijzenis aan de Kerk de Heilige Geest gegeven, die is gekomen om 'voor altijd' in haar te 'wonen'. Vgl. Joh. 14, 16
Hij is de Geest die 'door de kracht van het evangelie de Kerk steeds weer jong maakt, voortdurend vernieuwt en voert naar de volkomen vereniging' met U. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4
In het bewustzijn dat, door bemiddeling van de Heilige Geest die werkt door de kracht van uw kruis en verrijzenis, wij allen het gewijde priesterschap hebben ontvangen om de zaak van het heil der mensen in uw Kerk te dienen,
Wij danken U dat Gij ons, als bedienaars van uw priesterschap, gelijkvormig hebt gemaakt aan U, ons roept uw Lichaam, de Kerk, op te bouwen, niet alleen door middel van de bediening van de sacramenten, maar ook en vooral door de verkondiging van uw 'woord van verlossing', Vgl. Hand. 13, 26 en ons zo laat delen in uw verantwoordelijkheid als Herder.
Wij danken U dat Gij vertrouwen in ons hebt gehad, ondanks onze menselijke zwakheid en broosheid, en door het doopsel in ons de roeping en de genade van de volmaaktheid hebt uitgestort die wij iedere dag moeten nastreven.
Wij smeken dat het ons mogelijk zal zijn altijd de plichten van onze wijding te vervullen overeenkomstig de eisen van een zuiver hart en een rein geweten. Dat wij 'tot het uiterste toe' trouw mogen zijn aan U die ons hebt bemind 'tot het uiterste toe'. Vgl. Joh. 13, 1
Dat de denkwijzen die de belangrijkheid van het gewijde priesterschap verkleinen, niet in onze geest zullen binnendringen; die meningen en strekkingen die de natuur zelf aantasten van de heilige roeping en van de dienst waartoe Gij, Christus, ons roept in uw Kerk.
Toen Gij op Witte Donderdag, na de instelling van de Eucharistie en het priesterschap, afscheid nam van hen die Gij had bemind tot het uiterste toe, hebt Gij hun de nieuwe 'Helper' (Joh. 14, 16) beloofd. Geef dat deze Helper - 'de Geest van waarheid' (Joh. 14, 17) - bij ons is met zijn heilige gaven! Dat wij wijsheid en inzicht, kennis en beleid, sterkte, vroomheid en de heilige vreze Gods mogen bezitten, opdat wij steeds datgene wat van U komt, weten te onderscheiden van wat voortkomt uit de 'geest van de wereld' Vgl. 1 Kor. 2, 12 of rechtstreeks van de 'vorst van deze wereld'. Vgl. Joh. 16, 11
Laat ons uw Geest niet 'bedroeven' Vgl. Ef. 4, 30 :
Laat ons uw Geest niet 'bedroeven':
O, geef dat wij niet de volheid en de rijkdom verarmen van onze vrijheid, die wij hebben geadeld en verwerkelijkt door ons aan U te geven en de gave van het priesterschap te aanvaarden.
Geef dat wij onze vrijheid niet losmaken van U, aan wie wij de gave van deze onuitsprekelijke genade danken. Laat ons uw Geest niet 'bedroeven'!
Verleen ons te beminnen met de liefde waarmee uw Vader 'de wereld heeft liefgehad', toen Hij 'zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft, niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben'. (Joh. 3, 16)
Vandaag, op deze dag waarop Gijzelf aan de Kerk de Geest van waarheid en liefde hebt beloofd, roepen wij allen, in vereniging met hen die tijdens het Laatste Avondmaal het eerst van U de opdracht hebben ontvangen de Eucharistie te vieren:
'Zend uw Geest. .. en vernieuw het aanschijn van de aarde', Vgl. Ps. 104, 30 ook van de priesterlijke aarde die Gij vruchtbaar hebt gemaakt door het offer van het Lichaam en het Bloed, dat Gij iedere dag door middel van onze handen hernieuwt op de altaren in de wijngaard van uw Kerk.
Vandaag spreekt alles ons van de liefde waarmee Gij 'de Kerk hebt bemind en Uzelf hebt overgeleverd voor haar, om haar te heiligen'. Vgl. Ef. 5, 25. v
Door de verlossende liefde van uw volledige wegschenking hebt Gij de Kerk gemaakt tot uw bruid en leidt Gij haar langs de wegen van haar aardse ervaringen, om haar voor te bereiden op de eeuwige 'bruiloft van het Lam' Vgl. Openb. 19, 7 in het 'huis van de Vader'. (Joh. 14, 2)
Deze bruidsliefde van de Verlosser, deze heilsliefde van de Bruidegom geeft vruchtbaarheid aan alle hiërarchische en charismatische gaven' waarmee de Heilige Geest de Kerk 'uitrust en geleidt'. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4
Mogen wij, Heer, twijfelen aan deze liefde?
Kan iemand, die zich laat leiden door een levendig geloof in de Stichter van de Kerk, soms twijfelen aan de liefde waaraan de Kerk heel haar geestelijke vitaliteit te danken heeft?
Mag men er wel aan twijfelen:
Is het gepast - tegen de stem in van het recente Oecumenisch Concilie en de Bisschoppensynode - te blijven verkondigen dat de Kerk zou moeten afzien van deze traditie en deze erfenis?
Is het daarentegen niet de plicht van ons, priesters, ons met edelmoedigheid en blijdschap in te zetten voor onze taak en door ons getuigenis en onze inspanning bij te dragen tot de verbreiding van dit ideaal? Is het niet onze taak het aantal toekomstige priesters in dienst van het volk Gods te doen toenemen, ons met alle kracht in te spannen voor het opwekken van roepingen en de onvervangbare activiteit te steunen van de seminaries waar degenen die tot het gewijde priesterschap worden geroepen, zich op passende wijze kunnen voorbereiden op de volledige gave van zichzelf aan Christus?
In deze overweging op Witte Donderdag durf ik aan mijn broeders deze diepgaande vragen te stellen, juist omdat deze gewijde dag een volledige en absolute oprechtheid van ons lijkt te eisen tegenover U, eeuwige Priester en goede Herder van onze zielen!
Zeker, het bedroeft ons dat de jaren na het Concilie, die ongetwijfeld rijk waren aan goede ontwikkelingen, gul
met opbouwende initiatieven, vruchtbaar voor de geestelijke vernieuwing van alle leden en sectoren van de Kerk, van de andere kant de opkomst van een crisis hebben laten zien en het verschijnen van talrijke scheuren. Maar ... mogen wij, in welke crisis dan ook, twijfelen aan uw liefde; aan de liefde waarmee Gij 'de Kerk hebt bemind door Uzelf voor haar over te leveren'? Vgl. Ef. 5, 25
Zijn deze liefde en de kracht van de Geest van waarheid niet groter dan alle menselijke zwakheid, ook wanneer deze de overhand lijkt te hebben en zelfs de schijn aanneemt van 'vooruitgang'?
De liefde die Gij de Kerk toedraagt, is altijd bestemd voor de mens die zwak is en blootgesteld is aan de gevolgen van zijn zwakheid. En toch geeft Gij deze liefde nooit op; de liefde die de mens en de Kerk opheft terwijl zij aan de één zowel als aan de ander nauwkeurige eisen stelt.
Mogen wij deze liefde 'verlagen'? Verlagen wij hier niet iedere keer dat wij uit menselijke zwakheid oordelen dat men de eisen die zij stelt, moet opgeven?
'Vraagt dus de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten ...'. Vgl. Mt. 9, 38
Op Witte Donderdag, de geboortedag van het priesterschap van ieder van ons, zien wij met de ogen van het geloof heel de onmetelijkheid van deze liefde die U in het Paasmysterie bevolen heeft 'gehoorzaam te worden tot de dood toe'; en in dit licht zien wij ook beter onze eigen onwaardigheid.
Wij voelen behoefte te zeggen, vandaag meer dan ooit: Heer, ik ben niet waardig'.
Werkelijk, 'wij zijn onnutte knechten'. (Lc. 17, 10)
Proberen wij echter onze onwaardigheid en onze 'onnuttigheid' te zien met een eenvoud die ons mensen van sterke hoop maakt. 'En de hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken'. (Rom. 5, 5)
Deze gave is de vrucht zelf van uw liefde: zij is de vrucht van het Laatste Avondmaal en van Calvarië.
Geloof, hoop en liefde moeten de geijkte maatstaf zijn voor onze waardeoordelen en initiatieven.
Vandaag, op de dag van de instelling van de Eucharistie, vragen wij U met de grootste nederigheid en met heel de vurigheid waartoe wij in staat zijn, dat de Eucharistie over geheel de wereld mag worden gevierd door de bedienaars die daartoe zijn geroepen, zodat dit heilige offer en dit geestelijke voedsel aan geen enkele gemeente van uw leerlingen en gelovigen zullen ontbreken.
De Eucharistie is bovenal gave aan de Kerk; een onuitsprekelijk geschenk. Ook het priesterschap is een gave aan de Kerk, met het oog op de Eucharistie.
Als men heden ten dage zegt: de gemeente heeft recht op de Eucharistie, dan moet men er goed aan denken dat Gij aan uw leerlingen hebt aanbevolen 'de Heer van de oogst te bidden arbeiders te sturen om te oogsten'. Vgl. Mt. 9, 38
Als men niet vurig 'vraagt', als men zich niet met alle kracht inspant om te verkrijgen dat de Heer aan de gemeenten goede bedienaars van de Eucharistie zendt, kan men dan wel met innerlijke overtuiging stellen dat 'de gemeente recht heeft. .. "l
Als zij recht heeft ... , dan heeft zij recht op het geschenk. En een geschenk kan niet behandeld worden alsof het geen geschenk was. Men moet zonder ophouden bidden om dat geschenk te mogen ontvangen. Men moet er geknield om vragen.
Men moet dus - aangezien de Eucharistie de grootste gave van de Heer aan de Kerk is - vragen om priesters,want ook het priesterschap is een geschenk aan de Kerk. Samen met de bisschoppen verenigd in onze priesterlijke bijeenkomsten bidden wij U, Heer, op deze Witte Donderdag, dat wij altijd doordrongen mogen zijn van de verhevenheid van de gave die het sacrament van uw Lichaam en Bloed is.
Geef dat wij, in volledige overeenstemming met de genadebedeling en met de wet van het geschenk, zonder ophouden 'tot de Heer van de oogst bidden', en dat ons gebed voortkomt uit een zuiver hart en in zich de eenvoud en de oprechtheid heeft van de ware leerlingen. Dan zult Gij, Heer, onze smeekbede niet afwijzen.
Wij moeten tot U roepen met een stem, zo krachtig als vereist wordt door de verhevenheid van de zaak en de evidentie van de noden van deze tijd. En zo smeken en roepen wij.
Wij zijn ons er echter van bewust dat 'wij niet eens weten wat wij behoren te vragen'. (Rom. 8, 26) Zo is het inderdaad want het gaat om een probleem dat ver boven ons uitgaat. En toch is het óns probleem. Geen enkel ander probleem is zozeer het onze als juist dit probleem.
De dag van Witte Donderdag is ons feest.
Wij denken tegelijkertijd aan de velden die 'al wit staan, rijp voor de oogst'. (Joh. 4, 35)
En daarom hebben wij het vertrouwen dat de Geest 'onze zwakheid te hulp zal komen' de Geest die 'pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen'. (Rom. 8, 26)
Want het is altijd de Geest die 'de Kerk steeds weer jong maakt, haar voortdurend vernieuwt en brengt naar de volkomen vereniging met haar Bruidegom'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4
Er wordt niet verhaald dat uw Moeder aanwezig was op het Laatste Avondmaal van Witte Donderdag. Toch bidden wij U in het bijzonder op haar voorspraak. Wat kan haar meer dierbaar zijn dan het Lichaam en Bloed van haar Zoon die in het eucharistische Geheim zijn toevertrouwd aan de Apostelen - het Lichaam en het Bloed welke onze priester handen onophoudelijk opdragen als offer ten bate van het 'leven van de wereld'? (Joh. 6, 51)
Door haar bemiddeling danken wij U dus, speciaal vandaag; en door haar bemiddeling smeken wij dat ons priesterschap zich vernieuwt uit kracht van de Heilige Geest, dat in ons priesterschap aanhoudend de nederige maar sterke zekerheid klopt van de roeping en de zending,- dat de bereidvaardigheid tot de gewijde dienst groeit.
Christus van het Laatste Avondmaal en van Calvarië, neem ons allen aan, ons, priesters van het jaar des Heren 1982, en heilig ons opnieuw door het mysterie van Witte Donderdag.
Amen.