
H. Paus Paulus VI - 20 oktober 1963
Eerbiedwaardige Broeders en beminde Zonen,
Het heilig mysterie, dat Wij heden zo heerlijk voltrokken hebben, mogen Wij niet stilzwijgend voorbijgaan: het eist Onze grote bewondering en het dient op feestelijke wijze herdacht te worden. Zojuist hebben Wij U, eerbiedwaardige Broeders, tot Bisschoppen van de Heilige Kerk van God geconsacreerd. Wij hebben U uit de rang van het priesterschap bevorderd tot de verheven hoogte van de kerkelijke hiërarchie, waarin de volheid van de priesterlijke macht gelegen is; enerzijds beoogt deze macht op doeltreffende wijze de heiliging van de zielen, anderzijds betreft zij virtueel de leiding van de gelovigen. Hierdoor hebben Wij U een sacramenteel teken, het eeuwigdurend merkteken, ingedrukt, waardoor gij in werkelijkheid zo volledig mogelijk tot een gelijkvormigheid met Christus gevormd wordt.
Indien, zoals de H. Ambrosius berispend tot de Novatianen, zijn tijdgenoten, zegt, “zij immers het erfdeel van Petrus niet bezitten die de Zetel van Petrus niet hebben” H. Ambrosius van Milaan, Tegen de Novatianen, De Paenitentia. P.L. XVI, 496, hoeveel te meer zult gij dan dit erfdeel bezitten, die vanaf deze Zetel zelf, hier bij zijn graf, hier waar hij voortleeft, de heilige schat van de apostolische waardigheid en macht ontvangt. Door de gemeenschap met Petrus, welke gij hier plechtig hebt beleden en die in U leeft, wordt het zuivere kenteken van de apostoliciteit zeer duidelijk en waarachtig bewezen. vgl. Journet, 1, 657
Daarom heeft de gewijde handeling, die zojuist volbracht is, niet alleen uw zielen geheiligd en U geschikt gemaakt om U tot die bovennatuurlijke daden op te wekken, waardoor het leven van Christus in het lichaam van de Kerk wordt gevoed en begunstigd, maar zij bevat ook een opdracht, zij beschrijft de vorm van de pastorale en missionaire activiteit en zij wordt als het ware een apostolaat voor de mensen, die allen door God geroepen worden tot de waarheid van het Evangelie en tot het eeuwig heil. Het apostolisch merkteken, waarmede gij bekleed zijt, verlangt een heilig apostolaat. Men moet dit dan ook opvatten als een bevel en als een krachtige aansporing waaraan men moet gehoorzamen zonder rekening te houden met eigen zwakheid en met uitbanning van iedere vrees voor uiterlijke moeilijkheden. Het gaat dus om een plicht, waaraan niemand zich ooit mag onttrekken. Hierop zijn wederom de vermanende woorden van de Heilige Paulus zo juist van toepassing: “Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig” (1 Kor. 9, 16). Hiermede schijnen ook de woorden van de Apostelen Petrus en Johannes in overeenstemming te zijn, toen de jonge Kerk voor het eerst in de stad Jeruzalem werd aangevallen: “Het is voor ons onmogelijk om niet te spreken over hetgeen wij gezien en gehoord hebben” (Hand. 4, 20).