
Paus Benedictus XVI - 20 juni 2012
Vandaag zou ik willen halt houden bij het eerste hoofdstuk van de Brief aan de Efeziërs, die juist met een gebed begint, een zegenhymne, uitdrukking van dank en vreugde. De heilige Paulus zegent God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, omdat Hij ons in Jezus “zijn geheim raadsbesluit heeft doen kennen” (Ef. 1, 9). Wij hebben werkelijk een reden om te danken wanneer God ons het verborgene laat kennen: Zijn wil met ons en voor ons: het mysterie van Zijn wil.
“Mysterion”, “mysterie”: het is een woord dat in de Heilige Schrift en de liturgie dikwijls voorkomt. Ik wil hier niet aan filologie doen, maar in de gewone taal verwijst “mysterie” naar wat niet kan gekend worden, een werkelijkheid die wij met ons verstand niet kunnen vatten. De hymne waarmee de Brief aan de Efeziërs begint, leidt ons naar een diepere betekenis van dit woord en van de werkelijkheid waarnaar het verwijst. Voor gelovigen is “mysterie” niet zozeer het onbekende dan wel Gods barmhartige wil, Zijn liefdesplan dat zich in Jezus Christus ten volle geopenbaard heeft en ons de mogelijkheid biedt “met alle heiligen te vatten, wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die alle kennis te boven gaat” (Ef. 3, 18-19). Het ongekend mysterie van God is geopenbaard: God houdt van ons, van in den beginne houdt Hij van ons, van in de eeuwigheid.