Paus Benedictus XVI - 11 juni 2012
Uwe Eminentie
Dierbare Broeders in het Bisschopsambt,
Geliefde Broeders en Zusters,
Het doet mij zeer veel deugd om hier met de vertegenwoordigers van mijn bisdom in de kathedraal van Rome te zijn, en ik dank de kardinaal-vicaris hartelijk voor zijn vriendelijke woorden.
We hebben al gehoord dat de laatste woorden van de Heer aan Zijn leerlingen hier op aarde de volgende waren: “Ga, en maak alle volkeren tot leerling; doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest” Vgl. Mt. 28, 19 . Maak leerlingen en doop hen. Waarom is het niet voldoende voor leerlingen om de leer van Jezus te kennen, of de christelijke waarden? Waarom is het nodig om gedoopt te worden? Dat is het onderwerp van onze bezinning, om de werkelijkheid en diepgang van het Sacrament van het Doopsel te begrijpen.
Een eerste deur gaat open als we deze woorden van de Heer zorgvuldig lezen. De keuze van het woord “in de naam van de Vader” in de Griekse tekst is heel belangrijk: de Heer zegt “eis” en niet “en“, dat wil zeggen, niet “in de naam” van de Drie-eenheid – zoals wanneer een vice-voorzitter “namens” de voorzitter spreekt, een ambassadeur “namens” de regering: nee. Er staat: “eis to onoma“, dat wil zeggen, een onderdompeling in de naam van de Drie-eenheid, een wezen ingevoegd in de naam van de Drie-eenheid, een vervlechting van in God en van ons wezen zijn, een wezen ondergedompeld in de Drie-ene God, Vader, Zoon en Heiige Geest; net zoals in het huwelijk, bijvoorbeeld. Twee mensen worden één lichaam, ze worden een nieuwe en unieke werkelijkheid met een nieuwe en unieke naam.
De Heer helpt ons deze werkelijkheid steeds beter te begrijpen in zijn gesprek met de Sadduceeën over de Verrijzenis. De vijf Boeken van Mozes waren de enige in de canon van het Oude Testament die de Sadduceeën erkenden, en daarin werd geen melding gemaakt van de Verrijzenis; dus wezen zij dat af. De Heer laat de werkelijkheid van de Verrijzenis juist in deze vijf Boeken zien, en zegt: “Hebt u niet het woord gelezen dat door God tot u gesproken is: Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob?” Vgl. Mt. 22, 31-32 . God neemt dus deze drie en in zijn naam worden zij de naam van God. Om te begrijpen wie deze God is, is het nodig om deze personen, die de naam van God, een naam van God, werden, die ondergedompeld zijn in God, te zien. Op deze manier zien we dat iedereen die in de naam van God is, die ondergedompeld is in God, leeft, omdat God – zo zegt de Heer – geen God van de doden is, maar van de levenden, en als Hij de God van de laatsten is, dan is Hij een God van de levenden. De levenden leven omdat ze in onze herinnering zijn, in het leven van God. En dit gebeurt met ons in ons Doopsel: we worden ingevoegd in de naam van God, zodat we tot Zijn naam behoren en Zijn naam de onze wordt en ook wij, met onze getuigenis – zoals de drie in het Oude Testament – getuigen van God kunnen zijn, een teken van wie deze God is, een naam van deze God.
Als gevolg daarvan betekent gedoopt zijn dat we verenigd zijn met God; in een uniek, nieuw bestaan behoren wij tot God, zijn we ondergedompeld in God zelf. Dit overdenkend, zien we meteen een aantal consequenties.
Een tweede gevolg van wat ik gezegd heb is dat we onszelf niet christelijk maken. Christen zijn is niet iets dat voortkomt uit een eigen beslissing: “bij deze maak ik mijzelf een Christen”. Natuurlijk is mijn beslissing ook nodig, maar het is in de eerste plaats een handeling van God met mij: ik maak mijzelf niet christelijk. Ik word aangenomen door God, bij de hand genomen door God en zo, door “ja” te zeggen, word ik op Gods handelen Christen. Christen worden is op een bepaalde manier passief; ik maak mezelf geen Christen, maar God maakt me de zijne, God neemt me bij de hand en geeft mijn leven een nieuwe dimensie. Op dezelfde manier laat ik mezelf niet leven, maar wordt het leven mij gegeven; ik ben niet geboren omdat ik mezelf een mens maakte, maar ik ben geboren omdat het mij gegeven is een mens te zijn. Daarom wordt mijn Christen-zijn mij ook gegeven, het is voor mij iets passiefs wat dan actief wordt in ons, in mijn leven. En dit passieve, dit onszelf niet Christen maken, maar Christen gemaakt worden door God, houdt op zekere wijze al het geheim van het Kruis in: alleen door mijn zelfzucht te laten sterven, door buiten mijzelf te treden, kan ik een Christen zijn.
En laten wij, als laatste, terugkeren naar de woorden van Christus tegen de Sadduceeën: God is “de God van Abraham, Isaak en Jacob (Mt. 22, 32). Daarom zijn deze laatsten niet dood. Als ze van God zijn, leven zij. Dit betekent dat wij ook, door het Doopsel, door de onderdompeling in de naam van God, al zijn ondergedompeld in het eeuwig leven. Wij leven voor eeuwig. Met andere woorden, het Doopsel is een eerste stap in de verrijzenis: ondergedompeld in God zijn we al ondergedompeld in het onverwoestbare leven en begint ons verrijzenis. Net zoals Abraham, Isaak en Jacob in de “naam van God” leven, zo leven wij, ingevoegd in de naam van God, in eeuwigheid. Het Doopsel is de eerste stap in de verrijzenis en het binnengaan in het onverwoestbare leven van God.
Deze ritus bestaat, evenals de riten van bijna alle Sacramenten, uit twee elementen: materie – water – en het woord. Dit is heel belangrijk. Christendom is niet iets puur spiritueels, iets subjectiefs, emotioneels, van de wil, van ideeën; het is een kosmische werkelijkheid. God is de Schepper van alle materie, de materie treedt het Christendom binnen, en slechts in deze grote context van materie en geest tezamen zijn we Christenen. Daarom is het heel belangrijk dat materie een deel van ons geloof is, dat het lichaam een deel van ons geloof is; geloof is niet puur geestelijk, maar dit is hoe God ons invoegt in de hele realiteit van de kosmos en de kosmos verandert en tot zichzelf trekt. Bovendien treedt er met dit materiële element – water - niet alleen een basiselement van de kosmos, een fundamenteel onderdeel geschapen door God, binnen, maar ook de gehele symboliek van religies, want in alle religies betekent water iets. De weg van de religies, de zoektocht naar God op verschillende manieren – zelfs als ze verkeerd zijn, maar altijd op zoek naar God – wordt aangenomen in het Sacrament. De andere religies, met hun weg naar God, zijn aanwezig en aangenomen, en dus is de hele wereld samengevat; de hele zoektocht naar God die uitgedrukt wordt in de symbolen van religies, en in het bijzonder – natuurlijk – in de symboliek van het Oude Testament dat op deze manier zichtbaar wordt met al haar ervaringen van verlossing en de goedheid van God. We zullen hierop terugkomen.
Het andere element is het woord. Dit woord is aanwezig in drie vormen: verwerpingen, beloften en aanroepingen. Het is logischerwijs noodzakelijk dat deze woorden niet slechts woorden zijn, maar ook een levensweg. In hen wordt een beslissing genomen, in deze woorden is het hele proces van ons Doopsel aanwezig – zowel voor als na het Doopsel; daarom bestrijkt het Doopsel, met deze woorden en ook met symbolen, ons hele leven. Deze werkelijkheid van de beloften, van de verwerpingen, van de aanroepingen is een werkelijkheid die ons hele leven blijft bestaan, omdat we ons door deze woorden en de verwerkelijking van deze woorden continu op de weg van ons Doopsel bevinden, de weg van de catechumenen. Het Sacrament van het Doopsel is niet iets dat een uur bijblijft. Het is een werkelijkheid voor ons hele leven, een reis die ons hele leven duurt. In feite ligt de leer van de twee wegen, die van fundamenteel belang was in het vroege Christendom, erachter: een weg waar we “nee΅ tegen zeggen en weg waar we “ja” tegen zeggen.
Laten we beginnen met het eerste deel: de verwerpingen. Er zijn er drie, en ik zal de tweede als eerste nemen: “Zult u zich verzetten tegen de bekoring van zonde en onrecht, zodat het kwaad zich niet van u meester maakt?” Wat is deze bekoring van zonde en onrecht? In de vroege Kerk, en in de vele eeuwen daarna waren de hier gebruikte woorden: “Wijst gij de duivel en al zijn werken af, de ijdele praal en heerlijkheid van de wereld? ”, en tegenwoordig weten we wat er met die woorden, “de praal van de duivel”, bedoeld werd. Met de praal van de duivel werden bovenal de grote bloederige spektakels bedoeld waarin wreedheid amusement werd, waarin het doden van mensen iets werd om te aanschouwen: een show, het leven en de dood van een mens. Deze bloederige spektakels, dit kwade vermaak, is de “praal van de duivel”, waarin hij in schijnbare schoonheid maar in feite in al zijn wreedheid verschijnt. Maar voorbij deze directe betekenis van de woorden “praal van de duivel”, was er een wens om over een soort cultuur te spreken, een way of life (manier van leven), waarin niet de waarheid maar uiterlijkheden tellen: de waarheid wordt niet gezocht, maar effecten, gevoel. En onder de noemer van waarheid werden mensen eigenlijk vernietigd, was er een verlangen om te verwoesten en wilden mensen alleen zichzelf als overwinnaar afschilderen. Deze verwerping was daarom heel reëel: het was het verwerpen van een soort cultuur die een tegencultuur is, tegen Christus en tegen God. De keuze was tegen een wereld die in het Evangelie van Johannes “kosmos houtos” wordt genoemd, “deze wereld”. Met “deze wereld” verwijzen Johannes en Jezus uiteraard niet naar de schepping van God of de mens an sich, maar naar een soort schepsel dat dominant is en zichzelf opdringt alsof dit de wereld was, en alsof dit de opgedrongen manier van leven was. Ik laat elk van u zich nu bezinnen op deze “praal van de duivel”, op deze soort cultuur waar we “nee” tegen zeggen. Gedoopt zijn betekent in feite in essentie geëmancipeerd zijn, bevrijd van deze cultuur. Ook vandaag kennen we een cultuur waarin de waarheid niet telt; zelfs als mensen blijkbaar de hele waarheid willen zien, telt alleen het gevoel en de geest van kwaadsprekerij en verwoesting. Het is een cultuur die geen goedheid zoekt, wiens moraliteit in werkelijkheid een masker is om mensen in verwarring te brengen, om verwarring en verwoesting te scheppen. Wij zeggen “nee” tegen deze cultuur, die leugens presenteert onder het mom van waarheid en informatie, tegen deze cultuur die alleen welzijn zoekt en God afwijst. Bovendien zijn wij uit zo vele Psalmen bekend met deze tegenstand van een cultuur die ongenaakbaar lijkt voor al het kwaad van de wereld, zichzelf boven iedereen, boven God, plaatst, terwijl het in feite een cultuur van de duivel, een heerschappij van het kwaad, is. De beslissing van het Doopsel, van dit deel van de weg van de catechumenen die het hele leven duurt, is zo precies dit “nee”, die elke dag opnieuw wordt uitgesproken en uitgedragen, zelfs met de offers die de prijs zijn van het ingaan tegen de cultuur die op vele plaatsen overheerst, zelfs al wordt het opgedrongen alsof het de wereld, deze wereld, was. Dat is niet waar. En er zijn ook vele mensen die werkelijk de waarheid verlangen.
Als laatste blijft alleen de vraag – slechts een kleine – over het Doopsel voor kinderen. Is het juist dit toe te dienen aan kinderen of zou het beter zijn als zij eerst de weg van het catechumenaat afleggen om tot een vollediger Doopsel te komen? En de andere vraag die altijd gesteld wordt is: “Maar kunnen we aan kinderen de religie die zij wel of niet moeten volgen opleggen? Zouden we die beslissing niet aan het kind over moeten laten?” Deze vragen laten zien dat we niet langer het nieuwe leven, het ware leven in het christelijk geloof, voor ogen hebben, maar in plaats daarvan een keuze onder vele, zelfs een last die een individu niet moet worden opgelegd zonder zijn of haar instemming. De werkelijkheid is anders. Het leven zelf is ons gegeven zonder dat wij konden kiezen of we wel of niet wilden leven; niemand wordt gevraagd: “wil je wel of niet geboren worden?” Het leven komt noodzakelijkerwijs tot ons zonder onze voorafgaande instemming. Het wordt ons gegeven en we kunnen niet van tevoren zeggen “‘ja’ of ‘nee’, ik wil wel of niet leven”. En de echte vraag is, in werkelijkheid: “Is het juist om in deze wereld leven te geven zonder eerst instemming te hebben ontvangen – wil je leven of niet? Kan je het leven werkelijk anticiperen, leven geven zonder dat het individu heeft kunnen beslissen?”. Ik zou zeggen: het is alleen mogelijk en juist als we, met het leven, kunnen garanderen dat het leven, met alle problemen in de wereld, goed is, dat het goed is om te leven, dat er een garantie is dat dit leven goed is, beschermd door God en een waar geschenk. Alleen al het vooruitzicht van haar betekenis rechtvaardigt de verwachting van het leven. En daarom rechtvaardigt het Doopsel als een garantie van Gods goedheid, als een vooruitzicht van de betekenis, van het “ja” van God die dit leven beschermt, ook het vooruitzicht op het leven. Daarom gaat het dopen van kinderen niet in tegen hun vrijheid; het is werkelijk nodig om de gave van het leven te rechtvaardigen – anders zou dit betwijfeld worden. Alleen het leven in Gods handen, in de handen van Christus, ondergedompeld in de naam van Drie-ene God, is met zekerheid iets dat zonder bezwaar gegeven kan worden. Daarom zijn wij God, die zichzelf gegeven heeft, dankbaar dat Hij ons deze gave gegeven heeft. En onze uitdaging is om deze gave te beleven, om werkelijk te leven, in de reis na ons Doopsel, de verwerpingen van het “ja”, om altijd in het grote “ja” van God te leven, en zo goed te leven.
Dank u.