Mgr. Fernando Ocáriz - 8 mei 2012
Op de eerste plaats lijkt het nuttig eraan te herinneren dat de pastorale intentie van het Concilie niet betekent dat het Concilie niet leerstellig van aard is. Het pastoraal perspectief is immers en kan niet anders dan gebaseerd zijn op de leer. Maar het is vooral nodig te benadrukken dat de leer gericht is op het heil en dat dus het onderricht van de leer een integraal deel is van de pastoraal. Daarenboven is het evident dat er in de conciliaire documenten vele onderrichtingen zijn die strikt leerstellig van aard zijn: over de goddelijke Openbaring, over de Kerk, etc. Zoals de zalige Johannes Paulus II schreef: “Met Gods hulp hebben de Concilievaders gedurende vier jaar van inzet een aanzienlijk geheel van leerstellige uiteenzettingen en pastorale richtlijnen kunnen uitwerken die aangeboden worden aan de hele Kerk.” H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Constitutie, Publicatie Katechismus van de Katholieke Kerk, Fidei Depositum (11 okt 1992), 1.
Dit charisma, dit gezag en dit licht waren zeker aanwezig op het Tweede Vaticaans Concilie; dit te ontzeggen aan geheel het episcopaat cum Petro et sub Petro, verzameld om de universele Kerk te onderrichten, zou betekenen iets van het wezen zelf van de Kerk te ontkennen (cf. Congregatie voor de Geloofsleer, verklaring Mysterium Ecclesiae, 24 juni 1973, nn. 2-5).
Natuurlijk hebben niet alle uitspraken in de conciliaire documenten dezelfde leerstellige waarde en vereisen zij dus niet dezelfde graad van instemming. De verschillende graden van instemming met de leerstellingen van het leergezag zijn in herinnering geroepen door Vaticanum II in de 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) en vervolgens samengevat in de drie clausules toegevoegd aan de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel in de formule van de Professio fidei, gepubliceerd in 1989 door de Congregatie voor de Geloofsleer met de goedkeuring van Johannes Paulus II.
De uitspraken van het Tweede Vaticaans Concilie die geloofswaarheden in herinnering roepen vereisen natuurlijk de instemming met goddelijk geloof, niet omdat zij zijn geleerd door dit Concilie, maar omdat zij reeds als zodanig onfeilbaar geleerd zijn door de Kerk, ofwel door een plechtig oordeel ofwel door het gewone en universele leergezag. Zo ook vereisen de andere leerstellingen, die Vaticanum II in herinnering roept en die reeds met een definitieve handeling door voorafgaande interventies van het leergezag waren geformuleerd, een volledige en definitieve instemming.
De andere leerstellige onderrichtingen van het Concilie vereisen van de gelovigen een graad van instemming “met religieuze volgzaamheid van wil en verstand”. Een “religieuze” instemming dus die niet gefundeerd is op louter rationele motieven. Deze instemming neemt niet de vorm aan van een geloofsakte, maar veeleer van een akte van gehoorzaamheid, die niet louter disciplinair van aard is, maar geworteld is in het vertrouwen in de goddelijke bijstand van het leergezag en daarom “in de logica van het geloof en onder de impuls van de gehoorzaamheid aan het geloof” (Congregatie voor de Geloofsleer, instructie Donum veritatis, 24 mei 1990, n. 23). Deze gehoorzaamheid aan het leergezag van de Kerk vormt niet een grens die gesteld wordt aan de vrijheid maar is daarentegen bron van vrijheid. De woorden van Christus “wie u hoort, hoort mij” (Lc. 10, 16) zijn ook gericht aan de opvolgers van de apostelen; en luisteren naar Christus betekent in zich de waarheid ontvangen die vrijmaakt Vgl. Joh. 8, 32 .
In leerstellige documenten kunnen er ook elementen zijn die niet als zodanig leerstellig zijn, maar in meer of mindere mate een omstandigheid uitdrukken (beschrijvingen van de toestand van de maatschappij, suggesties, opwekkingen, etc.) zoals dit feitelijk ook het geval is in het Tweede Vaticaans Concilie. Deze elementen dienen met respect en dankbaarheid ontvangen te worden maar vereisen geen verstandelijke instemming in eigenlijke zin (cf. instructie Donum veritatis, nn. 24-31).
In het Tweede Vaticaans Concilie waren er verschillende nieuwigheden van leerstellige aard: over de sacramentaliteit van het bisschopsambt, de bisschoppelijke collegialiteit, de godsdienstvrijheid, etc. Alhoewel er ten aanzien van nieuwigheden in onderwerpen over geloof en de moraal die niet geformuleerd zijn met een definitieve handeling en waarbij instemming vereist is met religieuze volgzaamheid van wil en verstand, zijn enkele van deze nieuwigheden het object van controverse geweest. Ze zijn nog altijd twistpunten en dit met betrekking tot hun continuïteit met het voorafgaandelijk leergezag ofwel met betrekking tot hun compatibiliteit met de traditie. Ten aanzien van deze moeilijkheden die er mogelijk kunnen zijn om te begrijpen wat de continuïteit is met de traditie van enige conciliaire onderrichtingen, bestaat de katholieke houding erin, rekening houdend met de eenheid van het leergezag, te zoeken naar een eenduidige interpretatie, waarin de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie en de daaraan voorafgaande documenten van het leergezag wederzijds licht op elkaar werpen. Niet enkel dient Vaticanum II geïnterpreteerd te worden in het licht van hieraan voorafgaande documenten van het leergezag, maar ook worden enkele van deze eerdere documenten beter begrepen in het licht van Vaticanum II. Dit is niet iets nieuws in de geschiedenis van de Kerk. Men dient zich bijvoorbeeld te herinneren dat belangrijke begrippen in de formulering van het trinitaire en christologische geloof (hypóstatis, ousía), gebruikt in het Eerste Concilie van Nicea, ten zeerste gepreciseerd zijn wat betreft hun betekenis door latere concilies.
De interpretatie van de nieuwigheden van Vaticanum II moet daarom, zoals Benedictus XVI gezegd heeft, de hermeneutiek van de discontinuïteit met de traditie verwerpen en de hermeneutiek van de hervorming, van de vernieuwing in de continuïteit bevestigen (toespraak 22 december 2005). Het betreft nieuwigheden in de zin dat nieuwe aspecten worden geëxpliciteerd die tot dan nog niet waren geformuleerd door het leergezag maar die op het leerstellige niveau niet in tegenstelling zijn met de eerdere documenten van het leergezag, alhoewel in enkele gevallen – bijvoorbeeld over de godsdienstvrijheid – dit gevolgen met zich meebrengt die zeer verschillend zijn op het niveau van beslissingen door de geschiedenis heen over juridische en politieke toepassingen, in het licht van de veranderde historische en sociale omstandigheden.
Een authentieke interpretatie van de conciliaire teksten kan enkel gebeuren door hetzelfde leergezag van de Kerk. Daarom dient bij het theologische werk van de interpretatie van passages in de teksten van het Concilie, welke vragen oproepen of moeilijkheden lijken te bevatten, op de eerste plaats rekening gehouden te worden met de zin waarin deze passages door daaropvolgende interventies van het leergezag zijn begrepen. Nochtans blijft er legitieme ruimte van theologische vrijheid in de wijze van uitleg van de niet-tegenstrijdigheid met de traditie van enkele formuleringen in de conciliaire teksten en dus in de uitleg van de betekenis zelf van enkele uitdrukkingen in deze passages.
Wat dit betreft lijkt het tot slot niet overbodig voor ogen te houden dat bijna een halve eeuw is verstreken sinds het einde van het Tweede Vaticaans Concilie en dat in deze decennia vier pausen elkaar hebben opgevolgd op de stoel van Petrus. Het onderzoek van het leergezag van deze pausen en de daarbij behorende instemming van het episcopaat zou een eventuele moeilijke situatie moeten omvormen in een serene en vreugdevolle instemming met het leergezag, de authentieke interpretator van de geloofsleer. Dit zou mogelijk en wenselijk moeten zijn ook indien er aspecten zouden blijven bestaan die rationeel niet volledig te begrijpen zijn, terwijl er niettemin legitieme ruimte voor theologische vrijheid blijft bestaan voor verdiepingswerk dat altijd gepast is. Zoals recentelijk Benedictus XVI heeft geschreven: “het is nodig dat de wezenlijke inhoud, die sinds eeuwen het patrimonium van alle gelovigen is, opnieuw bevestigd, begrepen en verdiept wordt op een altijd nieuwe manier om in de historische omstandigheden die verschillen van deze van het verleden, een coherent getuigenis te geven.” Paus Benedictus XVI, Motu Proprio, Over het uitroepen van het "Jaar van het Geloof", Porta Fidei (11 okt 2011), 4.