
Paus Benedictus XVI - 30 mei 2012
Dierbare broeders en zusters,
In deze catechesereeks mediteren wij over het gebed in de Brieven van de heilige Paulus en trachten wij het christelijk gebed te zien als een echte persoonlijke ontmoeting met God onze Vader, in Christus, door de Heilige Geest. Vandaag treden in deze ontmoeting, het trouwe “ja” van God en het vertrouwende “amen” van de gelovigen in dialoog. En ik zou deze dynamiek willen benadrukken door te blijven staan bij de Tweede Brief aan de Korintiërs. De heilige Paulus stuurt deze geestdriftige brief naar een Kerk die haar apostolaat meermaals in vraag gesteld heeft en hij opent zijn hart voor hen opdat zijn bestemmelingen zouden verzekerd zijn van zijn trouw aan Christus en het Evangelie. Deze Tweede Brief aan de Korintiërs begint met één van de mooiste zegengebeden van het Nieuwe Testament. Ziehier wat het zegt: “Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting. Hij troost ons in al onze tegenspoed, zodat wij in staat zijn anderen te troosten in al hun noden, dank zij de troost die wij van God ontvangen” (2 Kor. 1, 3-4).
Paulus ervaart veel tegenspoed; hij is door talloze moeilijkheden en beproevingen gegaan maar heeft nooit toegegeven aan ontmoediging, ondersteund door de genade en nabijheid van de Heer Jezus Christus, wiens apostel en getuige hij geworden was, en in wiens handen hij heel zijn bestaan gelegd heeft. Juist daarom is Paulus deze brief met een zegen- en dankgebed tot God begonnen want hij heeft op geen enkel ogenblik van zijn leven als apostel van Christus, de steun van zijn barmhartige Vader, de God van alle vertroosting, voelen verminderen. Hij heeft verschrikkelijk geleden; dat zegt hij in deze brief, maar in al die situaties, terwijl geen enkele weg voor hem leek open te gaan, heeft hij troost en bemoediging gekregen van God. Om Christus te verkondigen heeft hij ook vervolging geleden en werd hij zelfs gevangen genomen, maar hij heeft zich innerlijk steeds vrij gevoeld, bezield door de aanwezigheid van Christus en verlangde het hoopvolle woord van het Evangelie te verkondigen. Vanuit de gevangenis schrijft hij naar Timoteüs, zijn trouwe medewerker. Terwijl hij ketens draagt, schrijft hij dit: “Maar het woord van God laat zich niet in boeien slaan. Daarom ben ik bereid alles te verdragen ter wille van de uitverkorenen, opdat ook zij het heil verwerven in Christus Jezus en eeuwige heerlijkheid” (2 Tim. 2, 9-10). Terwijl hij voor Christus lijdt, ervaart hij Gods vertroosting. Hij schrijft: “wij delen volop in het lijden van Christus; maar door Christus gewordt ons ook overvloedige vertroosting” (2 Kor. 1, 5).
In het zegengebed dat de Tweede Brief aan de Korintiërs inleidt, overheerst naast het thema van de smart, dat van de troost, die niet moet begrepen worden als eenvoudige troost, maar vooral als een bemoediging en oproep zich door tegenspoed en moeilijkheden niet te laten overwinnen. Het is een uitnodiging om iedere situatie te beleven in vereniging met Christus, die alle leed en zonde van de wereld op zich neemt om licht te brengen, hoop en verlossing. Zo maakt Jezus ons bekwaam, op onze beurt degenen te troosten die zich in allerlei soorten van tegenspoed bevinden. Diepe eenheid met Christus in het gebed, vertrouwen in Zijn aanwezigheid, leiden tot beschikbaarheid om het lijden en de tegenspoed van onze broeders te delen. Paulus schrijft: “Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of het grijpt me in de ziel” (2 Kor. 11, 29). Het leed van anderen delen is niet het gevolg van eenvoudige welwillendheid, noch van menselijke edelmoedigheid of een altruïstische geest, maar komt voort uit de vertroosting van de Heer, uit de onfeilbare steun van “deze overgrote kracht” die “van God komt en niet van ons” (2 Kor. 4, 7).
Dierbare broeders en zusters, ons leven en onze weg als Christen worden dikwijls getekend door moeilijkheden, onbegrip, lijden. We weten het allemaal. In de trouwe relatie met de Heer, in het constante, dagelijkse gebed kunnen ook wij, de troost die van God komt, concreet ervaren. Dat versterkt ons geloof omdat ons dit Gods ja aan de mens concreet laat ervaren, aan ons, aan mij, in Christus; dat laat ons de trouw van Zijn liefde voelen die gaat tot de gave van Zijn Zoon op het kruis. De heilige Paulus zegt: “De Zoon Gods, Christus Jezus, die door ons onder u is verkondigd, door mij en Silvanus en Timoteüs, hij was niet ‘Ja en Neen’; in Hem was slechts ‘Ja’. Want alle beloften van God zijn in Hem waar gemaakt. Daarom spreken wij door hem ook ons ‘Amen, Ja, zo is het’, God ter ere” (2 Kor. 1, 19-20). Het “ja” van God is geen half “ja”, Hij is niet tussen “ja” en “neen”; het is een eenvoudig en zeker “ja”. Op dit “ja” antwoorden wij met ons “ja”, met ons “amen”; onze zekerheid ligt in het “ja” van God.
Het geloof is in de eerste plaats geen menselijke handeling, maar een kosteloze gave van God, die in Zijn trouw geworteld is, in Zijn “ja”, dat ons laat verstaan hoe ons leven te leiden door Hem evenals onze broeders lief te hebben. Heel de heilsgeschiedenis is een geleidelijke openbaring van deze trouw van God, ondanks onze ontrouw en verloocheningen, in de zekerheid: “God kent geen berouw over zijn genadegave noch over zijn roeping”, zoals de apostel in zijn Brief aan de Romeinen verklaart (Rom. 11, 29).
Dierbare broeders en zusters, Gods manier van handelen, die sterk verschilt van de onze, geeft ons troost, sterkte en hoop omdat God Zijn “ja” niet terugneemt. Ten overstaan van de conflicten die in mensenrelaties – dikwijls ook familierelaties - bestaan, hebben wij de neiging niet te volharden in de kosteloze liefde, die inspanning en offers van ons vraagt. God wordt ons nooit moe, wordt het nooit moe geduld met ons te hebben, Hij gaat ons altijd met Zijn barmhartigheid voorop; Hij komt ons als eerste tegemoet; Zijn “ja” is absoluut betrouwbaar. In het kruisgebeuren geeft Hij ons de maat van Zijn liefde die niet berekent, die mateloos is. De heilige Paulus zegt in zijn Brief aan Titus: “de goedheid en mensenliefde van God onze Heiland is op aarde verschenen” (Tit. 3, 4). En opdat dit “ja” zich alle dagen zou vernieuwen, heeft Hij ons de zalving gegeven en ons ook met een zegel getekend en ons de Geest als onderpand gegeven. Vgl. 2 Kor. 1, 21
Van in het begin is het “amen” van de joodse liturgie dus het “amen” geworden van de eerste christengemeenschappen. En het boek van de christelijke liturgie bij uitstek, de Openbaring van de heilige Johannes, begint met het “amen” van de Kerk: “Aan Hem die ons liefheeft en van de zonden heeft verlost door zijn bloed, die ons gemaakt heeft tot een koninklijk geslacht van priesters voor zijn God en Vader, hem zij de heerlijkheid en de macht in de eeuwen der eeuwen! Amen.” (Openb. 1, 5-6) Dat is in het eerste hoofdstuk van de Openbaring. En hetzelfde boek eindigt met de aanroeping: “Amen. Kom, Heer Jezus!” (Openb. 22, 20).