
Paus Benedictus XVI - 9 mei 2012
Dierbare broeders en zusters,
Vandaag wil ik stilstaan bij de laatste gebeurtenis in het leven van de heilige Petrus, die in de Handelingen van de Apostelen verteld wordt: zijn gevangenneming op bevel van Herodes Agrippa en zijn bevrijding door de wonderbare tussenkomst van de engel des Heren, op de vooravond van zijn proces in Jeruzalem. Vgl. Hand. 12, 1-7
Eens te meer wordt het verhaal gekenmerkt door het gebed van de Kerk. De heilige Lucas schrijft inderdaad: “Terwijl Petrus in de gevangenis zat, werd door de Kerk vurig voor hem tot God gebeden” (Hand. 12, 5). En nadat hij de gevangenis op wonderbare wijze verlaten had en op weg is naar Maria, de moeder van Johannes, ook Marcus genaamd, zegt Lucas dat “velen in gebed verenigd waren” (Hand. 12, 12). Tussen deze twee belangrijke aanwijzingen, die de houding illustreren van de christengemeenschap ten overstaan van gevaar en vervolging, staat het verhaal over de hechtenis en bevrijding van Petrus, die heel de nacht duren. De kracht van het onophoudelijk gebed van de Kerk toont hoezeer God de Heer luistert en Zijn engel zendt om een ondenkbare en onverhoopte bevrijding te verwezenlijken.
Het verhaal herinnert aan de grote elementen van Israëls bevrijding uit de slavernij in Egypte, aan het joodse Paasfeest. Zoals in deze fundamentele gebeurtenis, wordt de belangrijkste handeling ook hier voltrokken door de engel van de Heer, die Petrus bevrijdt. Wat de apostel doet, die gevraagd wordt spoedig op te staan, zich te omgorden en zijn sandalen aan te binden, hernemen de handelingen van het uitverkoren volk tijdens de nacht van zijn bevrijding door tussenkomst van God, wanneer het gevraagd wordt het lam haastig te eten, de lendenen te omgorden, de sandalen aan te trekken, de stok in de hand, klaar om uit het land te vertrekken. Vgl. Ex. 12, 11 Zo kan Petrus uitroepen: “Nu weet ik zeker, dat de Heer zijn engel heeft gezonden en mij heeft ontrukt aan de macht van Herodes” (Hand. 12, 11). Doch de engel herinnert niet alleen aan de engel van Israëls bevrijding uit Egypte, maar ook aan de engel van Christus’ verrijzenis. Inderdaad, het verhaal uit de Handelingen van de Apostelen zegt ons: “Opeens stond een engel des Heren bij hem en was de cel hel verlicht. Hij stootte Petrus in de zij, wekte hem” (Hand. 12, 7). Het licht dat de cel vult, het wekken van de apostel, verwijzen naar het bevrijdende licht van het Pasen des Heren dat de duisternis van nacht en kwaad overwint. Tenslotte de uitnodiging: “Sla uw mantel om en volg mij” (Hand. 12, 8), laat in ons hart de woorden weerklinken van Jezus’ eerste roep Vgl. Mc. 1, 17 , die Hij na Zijn verrijzenis herhaalt bij het meer van Tiberias wanneer Hij twee keer tot Petrus zegt: “Volg Mij” (Joh. 21, 19.22). Het is een nadrukkelijke vraag tot “sequela” (navolging): alleen door uit zichzelf te treden om zich met de Heer op weg te begeven en Zijn wil te doen, gaat men de echte vrijheid binnen.
Het lijkt me hier nuttig een andere situatie in herinnering te brengen die voor de eerste christengemeenschap niet gemakkelijk geweest is. De heilige Jacobus spreekt er ons over in zijn Brief. Het is een gemeenschap in crisis, in moeilijkheden, niet zozeer omwille van vervolging, maar omdat in haar midden naijver en eerzucht heersen. Vgl. Jak. 3, 14-16 En de apostel stelt zich vragen over het waarom van deze toestand. Hij vindt twee hoofdredenen: de eerste is dat men zich laat leiden door zijn hartstochten, door de dictatuur van zijn eigenwil, door egoïsme Vgl. Jak. 4, 1-2. a ; de tweede is afwezigheid van gebed: “omdat gij niet bidt” Vgl. Jak. 4, 2. b , of de aanwezigheid van een gebed dat men moeilijk zo kan noemen: “En als gij bidt, krijgt ge het niet, omdat gij verkeerd bidt, met de bedoeling namelijk om wat ge krijgt uit te geven voor uw boze lusten” (Jak. 4, 3). Deze toestand zou volgens Jakobus veranderen, indien heel de gemeenschap met God zou spreken, echt zou bidden, ijverig en eensgezind. Zelfs gesprekken over God dreigen hun innerlijke kracht te verliezen en het getuigenis dreigt dor te worden als zij niet bezield, gedragen en begeleid worden door gebed, door de continuïteit van een levende dialoog met God. Het is een belangrijke herinnering voor ons en onze gemeenschappen, of zij klein zijn zoals een gezin, of groter zoals de parochie, het bisdom, de hele Kerk. Het geeft mij de indruk dat zij in de gemeenschap van de heilige Jacobus wel gebeden hebben, doch verkeerd gebeden, uitsluitend voor hun hartstochten. Wij moeten onophoudelijk goed leren bidden, echt bidden, ons naar God richten en niet naar ons eigen welzijn.
De gemeenschap die de gevangenschap van Petrus meeleeft, is daarentegen een gemeenschap die echt bidt, heel de nacht, verenigd. En een moeilijk in te tomen vreugde vervult hun hart wanneer de apostel onverwacht aan de deur klopt. Het is de vreugde en de verrassing ten overstaan van de luisterende God die optreedt. Het gebed voor Petrus stijgt op vanuit de Kerk en hij komt naar de Kerk terug om te vertellen “hoe de Heer hem buiten de gevangenis had gebracht” (Hand. 12, 17). In deze Kerk waarin hij als rots geplaatst was Vgl. Mt. 16, 18 , vertelt Petrus het “Pasen” van zijn bevrijding: hij ervaart dat men door Jezus te volgen, de ware vrijheid vindt, dat men omhuld is door het flitsende licht van de verrijzenis en daarom kan hij tot in het martelaarschap getuigen dat de Heer de Verrezene is en dat Hij “zijn engel heeft gezonden en mij heeft ontrukt aan de macht van Herodes” (Hand. 12, 11). Het martelaarschap dat hij daarna in Rome zal ondergaan, zal hem definitief met Christus verenigen, Hij die gezegd had: wanneer ge oud zijt, zal een ander u brengen waarheen ge niet wilt, om aan te duiden door welke dood hij God zou verheerlijken. Vgl. Joh. 21, 18-19
{...}
Nog een korte persoonlijke opmerking. Sinds het eerste ogenblik van mijn verkiezing tot opvolger van de heilige Petrus, heb ik mij steeds gesteund geweten door uw gebed, door het gebed van de Kerk en daar ben ik u zeer dankbaar voor.