Paus Benedictus XVI - 25 april 2012
Dierbare broeders en zusters,
In de Paus Benedictus XVI - Audiëntie
Het gebed in de eerste Christengemeenschap
(18 april 2012) heb ik erop gewezen dat de Kerk vanaf de aanvang geconfronteerd werd met onvoorziene omstandigheden, vragen en nieuwe noden waarop zij in het licht van het geloof een antwoord heeft proberen te geven, door zich te laten leiden door de Heilige Geest. Vandaag wil ik stilstaan en nadenken over één van die situaties, een ernstig probleem, waarmee de eerste christengemeenschap van Jeruzalem geconfronteerd werd en waarvoor zij een oplossing moest vinden, zoals de heilige Lucas in het zesde hoofdstuk van de Handelingen van de Apostelen verhaalt: het gaat om de pastoraal van de naastenliefde voor alleenstaande personen die hulp en ondersteuning nodig hadden. Het was voor de Kerk geen bijkomstige vraag en ze liep het gevaar oorzaak te worden van verdeeldheid; het aantal leerlingen nam namelijk toe, doch zij die Grieks spraken begonnen te morren tegen hen die Hebreeuws spraken, omdat hun weduwen bij de dagelijkse ondersteuning achteruit gesteld werden. Vgl. Hand. 6, 1
Ten overstaan van die noodsituatie die een fundamenteel aspect is van het gemeenschapsleven - de naastenliefde namelijk voor zwakke, arme, weerloze personen, en de rechtvaardigheid - roepen de apostelen de hele groep van leerlingen bijeen. Het is in deze omstandigheid van pastorale urgentie dat de onderscheiding van de apostelen vorm krijgt. Ze bevinden zich ten overstaan van de primaire vereiste van de verkondiging van Gods woord, overeenkomstig de zending die de Heer hun gaf, maar – zelfs wanneer dat de primordiale vereiste van de Kerk is – nemen zij de plicht van naastenliefde en rechtvaardigheid even ernstig, namelijk de plicht om weduwen en armen bij te staan, om liefdevol tegemoet te komen aan noodsituaties waarin hun broeders en zusters zich bevinden, als antwoord op Jezus’ gebod van de liefde: bemint elkaar zoals Ik u bemind heb. Vgl. Joh. 15, 12-17
De twee realiteiten die zij in de Kerk in praktijk moeten brengen – de verkondiging van het woord, het primaat van God; en concrete naastenliefde, de rechtvaardigheid – scheppen moeilijkheden en er dient een oplossing gevonden te worden opdat zowel de ene als de andere realiteit haar plaats vindt en onderlinge band. De reflectie van de apostelen is heel duidelijk; zij zeggen zoals we gehoord hebben: “Het past niet dat wij het woord Gods verwaarlozen door de zorg voor de ondersteuning. Ziet dus uit, broeders,naar zeven mannen uit uw midden, van goede faam, vol van geest en wijsheid. Hen zullen wij met dit ambt bekleden, terwijl wij ons zullen blijven wijden aan het gebed en de bediening van het woord” (Hand. 6, 2-4).
Het is een waardevolle vermaning voor ons, vandaag, die de gewoonte hebben alles te evalueren op grond van productiviteit en efficiëntie. Deze passage uit de Handelingen van de Apostelen spreekt ons opnieuw over het belang van het werk – hier gaat het ongetwijfeld om de creatie van een echt ambt – van de inzet voor de dagelijkse bezigheden die verantwoordelijkheid en zelfgave vereist, maar ze spreekt ook over onze nood aan God, aan Zijn leiding, Zijn licht dat ons kracht en hoop geeft. Zonder trouw aan het dagelijks gebed, loopt ons werk leeg, verliest het zijn diepe ziel, wordt het herleid tot gewoon activisme dat ons uiteindelijk onvoldaan maakt. De christelijke traditie kent een mooie aanroeping om voor elke bezigheid te zeggen:
“Actiones nostras, quaesumus, Domine, aspirando praeveni et adiuvando prosequere, ut cuncta nostra oratio et operatio a te semper incipiat, et per te coepta finiatur”,
wat betekent:
“Inspireer ons werk, Heer, en begeleid het met Uw hulp, opdat al wat wij zullen zeggen en doen altijd in U zijn begin en voltooiing heeft”.
Iedere stap, ieder werk in ons leven, zelfs in de Kerk, moet ten overstaan van God gedaan worden, in het licht van Zijn woord.
In de Paus Benedictus XVI - Audiëntie
Het gebed in de eerste Christengemeenschap
(18 april 2012), heb ik het eensgezinde gebed benadrukt van de eerste christengemeenschap bij beproeving en hoe zij juist in het gebed, in de overweging van de Heilige Schrift, de gebeurtenissen heeft kunnen begrijpen die zich toen afspeelden. Wanneer het gebed door het woord van God gevoed wordt, kunnen wij de werkelijkheid met nieuwe ogen zien, met de ogen van het geloof en de Heer die tot de geest en het hart spreekt, geeft nieuw licht op onze weg, op elk moment en in elke situatie. Wij geloven in de kracht van het woord van God en van het gebed. De moeilijkheid die de Kerk ervoer ten overstaan van het probleem van de dienst aan de armen, ten overstaan van de kwestie van de naastenliefde, wordt opgelost in het gebed, in het licht van God, van de Heilige Geest. De apostelen beperken zich niet tot de bekrachtiging van de keuze van Stefanus en de andere mannen, doch na gebeden te hebben, legden ze hun de handen op. [Vgl. Hand. 6, 6
] De evangelist zal hier later aan herinneren ter gelegenheid van de verkiezing van Paulus en Barnabas: “Na vasten en gebed legden ze hun toen de handen op en lieten hen vertrekken” (Hand. 13, 3). Hij bevestigt opnieuw dat de praktische dienst van de naastenliefde een spirituele dienst is. Deze twee realiteiten moeten samen gaan.
Dank u wel.