Paus Benedictus XVI - 7 april 2012
Maar hoe kan dit gebeuren? Hoe kan dit tot bij ons komen zodanig dat het niet bij woorden blijft, maar een werkelijkheid wordt waarin wij betrokken zijn? Door het sacrament van het Doopsel en het Vormsel heeft de Heer een brug naar ons toe gebouwd, waarover die nieuwe dag tot bij ons kan komen. Tijdens het Doopsel zegt de Heer tot diegene die het ontvangt: Fiat lux – er moet licht komen. De nieuwe dag, de dag van het onverwoestbaar leven komt ook tot bij ons. Christus neemt je bij de hand. Vanaf nu zul je door hem gedragen worden om zo in het licht, in het ware leven te komen. Daarom noemde de primitieve Kerk het Doopsel “photismos” – verlichting.
Beste vrienden, nog één gedachte over het licht en de verlichting of illuminatie zou ik hieraan willen toevoegen. Tijdens de Paaswake, de nacht van de nieuwe schepping, stelt de Kerk het mysterie van het licht voor aan de hand van een zeer bijzonder en nederig symbool: de paaskaars. Het is een licht dat leeft dankzij het offer. De kaars verlicht terwijl ze zichzelf verteert. Zichzelf gevend, geeft ze licht. Op een wonderlijke manier stelt ze op die wijze het paasmysterie van Christus voor, die zichzelf gevend, het grote licht wordt.
Daarbij kunnen we ook nadenken over het feit dat het licht van de kaars vuur is. Het vuur is een kracht die de wereld vorm geeft, een kracht die herschept. En het vuur geeft warmte. Ook daar wordt het mysterie van Christus weer zichtbaar. De Christus, het licht dat vuur is, is de vlam die het kwade verbrandt en zodoende de wereld en onszelf omvormt. “Wie dicht bij mij staat, is dicht bij het vuur”, is een woord van Jezus, ons overgeleverd door Origines. En dit vuur is tezelfdertijd warmte, geen koud licht, maar een licht waarin de warmte en de goedheid van God samenkomen.
De grote hymne van het Exultet, die de diaken zingt bij het begin van de paasliturgie brengt op een zeer discrete wijze een ander aspect onder de aandacht. Hij herinnert ons eraan dat de grondstof, de bijenwas, op de eerste plaats te danken is aan het werk van de bijen. En zo wordt de hele schepping erbij betrokken. Met de was wordt de schepping draagster van het licht. Maar volgens het gedachtegoed van de Woestijnvaders, is er ook een impliciete verwijzing naar de Kerk. De samenwerking van de levende gemeenschap van de gelovigen in de Kerk, is bijna gelijk aan het werk van de bijen. Zij bouwt aan de gemeenschap van het licht. Op deze wijze kunnen we in de bijenwas een oproep zien, aan ons gericht en aan onze communio binnen de communauteit van de Kerk, opdat, via haar, het licht van de Christus de wereld zou verlichten.
Laat ons nu tot de Heer bidden om ons de vreugde van licht te laten ervaren en vragen we Hem dat wijzelf dragers van zijn licht mogen worden opdat doorheen de Kerk de schittering van het gelaat van de Christus in de wereld moge komen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1
Amen.