• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
De heilige Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen: ‘Het geloof komt dus voort uit het horen, en het horen door het woord van Christus’ (Rom. 10, 17). Hij zet hier twee belangrijke punten neer. Enerzijds legt hij uit dat geloof voortkomt uit het luisteren naar Gods Woord, altijd ‘in de kracht van de Geest van God’ (Rom. 15, 19). Anderzijds laat hij zien op welke manier Gods Woord het oor van mensen bereikt: in wezen door toedoen van degenen die gezonden zijn om het Woord te verkondigen en geloof te wekken. Vgl. Rom. 10, 14-15 Daaruit volgt dat het Woord van God in alle tijden alleen authentiek kan worden verkondigd op het fundament van de apostelen Vgl. Ef. 2, 20-22 en in apostolische successie. Vgl. 1 Tim. 4, 6
Omdat Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, ‘tegelijk de middelaar en de volheid van de gehele openbaring is’ 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2, zoekt het Woord ook een geloofsantwoord dat persoonlijk is. Door te geloven vertrouwen mensen alles wat zij zijn helemaal aan God toe, door 'volledige onderdanigheid’ van verstand en wil jegens de openbarende God. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10 De ‘gehoorzaamheid van het geloof’ (Rom. 1, 5) is dus een persoonlijke aangelegenheid. Wanneer zij geloven, openen mensen hun oren om naar Gods Woord te luisteren, en ook hun mond om tot hem te bidden en hem te loven, zij openen hun hart om Gods liefde te ontvangen, die in hen wordt uitgestort als gave van de Heilige Geest Vgl. Rom. 5, 5 ; zo ‘vloeien zij over van hoop, door de kracht van de Heilige Geest’ Vgl. Rom. 15, 13 , ‘en de hoop wordt niet teleurgesteld’ (Rom. 5, 5). Levend geloof is dus, in andere woorden, het omarmen van hoop en liefde. Paulus benadrukt ook, dat het geloof waartoe het Woord opwekt zijn plaats heeft in het hart, en van daaruit woorden vindt voor een belijdenis: ‘Want als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, en uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u gered worden. Het geloof van uw hart brengt de gerechtigheid en de belijdenis van uw mond brengt de redding’ (Rom. 10,9-10).

Geloof is ervaring en daardoor ook kennis van God, want de openbaring geeft toegang tot de waarheid over God die ons redt Vgl. 2 Tess. 2, 13 en vrij maakt. Vgl. Joh. 8, 32 Aan de Galaten schrijft Paulus dat zij door het geloof ‘God hebben leren kennen, of liever, door God gekend zijn’ (Gal. 4, 9). Vgl. 1 Joh. 4, 16 Zonder geloof zou het niet mogelijk zijn inzicht te krijgen in deze waarheid, want die wordt geopenbaard door God. De waarheid die wordt geopenbaard door God en aanvaard in geloof is bovendien niet iets dat buiten de rede valt. Veeleer leidt ze tot de ‘geestelijke eredienst (logiké latreia)’, waarvan Paulus zegt dat die een nieuwe gezindheid meebrengt (Rom. 12, 1-2). Dat God bestaat en één is, schepper en Heer van de geschiedenis, kan met de rede begrepen worden uit de werken van de schepping, en daarvan getuigt een lange traditie in zowel het Oude Vgl. Wijsh. 13, 1-9 als het Nieuwe Testament. Vgl. Rom. 1, 18-23 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 3 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5 Maar dat God zich geopenbaard heeft door de menswording, het leven, de dood en de verrijzenis van zijn Zoon om de wereld te redden Vgl. Joh. 3, 16 , en dat Gods innerlijk leven bestaat uit Vader, Zoon en Heilige Geest – die kennis wordt alleen bemiddeld door het geloof.

‘Geloof’ is zowel een act van geloof of vertrouwen, als datgene wat men gelooft of belijdt, respectievelijk fides qua en fides quae. Beide aspecten werken onafscheidelijk tezamen, want vertrouwen betekent instemming met een boodschap die een verstaanbare inhoud heeft, en belijdenis kan niet alleen lippendienst zijn, maar moet uit het hart komen. Geloof is een realiteit die diep persoonlijk en ecclesiaal tegelijkertijd is. Wanneer Christenen hun geloof belijden zeggen zij zowel ‘ik geloof’ als ‘wij geloven’. Het geloof wordt beleden in de koinonia van de Heilige Geest Vgl. 2 Kor 13,13 , die alle gelovigen met God en met elkaar verbindt Vgl. 1 Joh 1,1-3 , en haar hoogste uitdrukking vindt in de Eucharistie. Vgl. 1 Kor 10,16-17 Vanaf het eerste begin hebben zich geloofsbelijdenissen ontwikkeld binnen de geloofsgemeenschap. Alle Christenen zijn geroepen om persoonlijk getuigenis af te leggen van hun geloof, maar de geloofsbelijdenissen stellen de Kerk als zodanig in staat om haar geloof te belijden. Deze belijdenis stemt overeen met het onderricht van de apostelen, met het goede nieuws waarin de Kerk haar standplaats heeft en waardoor zij gered wordt. Vgl. 1 Kor 15,1-11

‘Toch zijn er onder het volk ook valse profeten geweest, en zo zullen er onder u dwaalleraren komen. Ze zullen verderfelijke ketterijen invoeren’ (2 Pt. 2, 1). Vgl. 1 Joh 4,1-6 Vgl. 2 Joh 7 Vgl. Gal 1,6-9 Vgl. 1 Tim 4,1 In het Nieuwe Testament is ruimschoots te zien dat sommige mensen, vanaf het eerste begin van de Kerk, een ‘ketterse’ interpretatie voorstelden van het gemeenschappelijk beleden geloof, een interpretatie die in tegenspraak was met de apostolische traditie. In de eerste brief van Johannes wordt het zich losmaken uit de liefdesgemeenschap beschouwd als een aanwijzing voor valsheid in de leer (1 Joh 2,18-19). Ketterij vertekent dus niet alleen het evangelie, het brengt ook schade toe aan de kerkelijke gemeenschap. ‘Ketterij wordt genoemd: het, na het ontvangen van het Doopsel, hardnekkig ontkennen of in twijfel trekken van een of andere waarheid die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden’. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2089 Degenen die zich schuldig maken aan een dergelijke hardnekkige twijfel aan de leer van de Kerk, laten hun eigen oordeel de plaats innemen van de gehoorzaamheid aan Gods Woord (de formele weg waarlangs het geloof ontstaat), het fides qua. Ketterij attendeert ons erop, dat de gemeenschap van de Kerk alleen veiliggesteld kan worden als zij berust op het integrale katholieke geloof; ze is voor de Kerk aanleiding om steeds dieper te zoeken naar waarheid die in gemeenschap gedeeld wordt.

Criterium voor katholieke theologie is dat zij het geloof van de Kerk als vertrekpunt, context en norm beschouwt. Theologie houdt het fides qua en fides quae bij elkaar. Ze zet de leer van de apostelen, het goede nieuws over Jezus Christus ‘volgens de Schriften’ (1 Kor 15,3-4) uiteen, zodat het functioneert als meetlat en aanmoediging voor het geloof van de Kerk.

Document

Naam: THEOLOGIE VANDAAG: PERSPECTIEVEN, PRINCIPES EN CRITERIA
Soort: Internationale Theologische Commissie
Auteur: Internationale Theologische Commissie
Datum: 29 november 2011
Copyrights: © 2012, Libreria Editrice Vaticana / Collationes. Tijdschrift voor Theologie en Pastoraal 42 (2002,2) 177-222
Vert.: Maria ter Steeg
Bewerkt: 22 oktober 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test