
Internationale Theologische Commissie - 29 november 2011
Gelovige mensen zijn, door te geloven, in bezit gekomen van ‘de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus’ (Ef. 3,8), en proberen steeds vollediger te begrijpen wat zij geloven, ze overwegen het in hun hart. Vgl. Lc 2,19 Geleid door de Geest, en met behulp van alle instrumenten van hun verstand, proberen zij zich de voor het verstand toegankelijke inhoud van Gods Woord eigen te maken, zodat het hun geloof kan verlichten en voeden. Zij smeken God, hun ‘alle wijsheid en geestelijk inzicht te schenken, zodat zij zijn wil volledig verstaan’ (Kol 1,9). Zo gaat het geloofsverstaan (intellectus fidei) in zijn werk. De Heilige Augustinus legt uit, dat het zich ontwikkelt uit de eigen dynamiek van het geloof: ‘Iemand die nu dan begrijpt op grond van een ware redenering wat hij tevoren alleen maar geloofde, verdient natuurlijk de voorkeur boven iemand die nog in het stadium is dat hij verlangt te begrijpen wat hij gelooft; maar als we dat verlangen niet hebben, en als we denken dat we alleen mogen geloven wat we kunnen begrijpen, dan zien we niet waar het geloof op uit is’. H. Augustinus, Brieven, Epistulae. 120 (Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum (CSEL) 34, 2,704): ‘Porro autem qui vera ratione jam quod tantummodo credebat intelligit, profecto praepondendus est ei qui cupit adhuc intelligere quod credit; si autem non cupit et ea quae intelligendae sunt credenda tantummodo existimat, cui rei fides prorsus ignorat’. De inspanning om het geloof te begrijpen draagt uit zichzelf bij aan de voeding van het geloof, en aan de uitgroei ervan. ‘Geloof en rede zijn als twee vleugels waarmee de menselijke geest zich verheft om de waarheid te beschouwen’. De intellectus fidei legt in feite de weg af die loopt van geloven, dat de bron en het permanente principe ervan is, naar het zien in heerlijkheid (de visio beatifica) Vgl. 1 Joh 3,2 , waarvan de intellectus fidei een anticipatie is.