
Internationale Theologische Commissie - 29 november 2011
Door de geloofsdaad, als antwoord op het Woord van God, verruimt zich de horizon voor de rede van de gelovige. De Heilige Paulus schrijft: ‘Dezelfde God die gezegd heeft: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen’, heeft zijn licht laten schijnen in ons hart om de kennis te laten stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Jezus Christus’ (2 Kor 4,6). In dit licht beschouwt het geloof heel de wereld op nieuwe wijze, op meer werkelijke en ware wijze, omdat het door de kracht van de Heilige Geest deelt in Gods eigen perspectief. Dat is de reden waarom de heilige Augustinus alle waarheidszoekers oproept tot ‘geloof om te kunnen verstaan’ (crede ut intelligas)’. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. XXIX, 6 (CSSL 36, 287) Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 43, 7 (CSSL 41, 511) ‘Wij hebben … de Geest die van God komt ontvangen’, zegt Sint Paulus, ‘zo weten wij alles wat God ons in zijn genade gegeven heeft’ (1 Kor 2,12). Het is zelfs zo, dat wij door deze genadegave tot begrip van God zelf kunnen komen, omdat ‘de Geest alles doorgrondt, zelfs de diepste geheimen van God’. Als de heilige Paulus zegt dat wij ‘de gezindheid van Christus hebben’ (1 Kor 2,16), dan bedoelt hij dat wij door Gods genade zelfs op een of andere wijze deelhebben aan Christus’ eigen kennis van zijn Vader, en daardoor aan Gods eigen zelfkennis.