
Internationale Theologische Commissie - 29 november 2011
‘Toch zijn er onder het volk ook valse profeten geweest, en zo zullen er onder u dwaalleraren komen. Ze zullen verderfelijke ketterijen invoeren’ (2 Pt. 2, 1). Vgl. 1 Joh 4,1-6 Vgl. 2 Joh 7 Vgl. Gal 1,6-9 Vgl. 1 Tim 4,1 In het Nieuwe Testament is ruimschoots te zien dat sommige mensen, vanaf het eerste begin van de Kerk, een ‘ketterse’ interpretatie voorstelden van het gemeenschappelijk beleden geloof, een interpretatie die in tegenspraak was met de apostolische traditie. In de eerste brief van Johannes wordt het zich losmaken uit de liefdesgemeenschap beschouwd als een aanwijzing voor valsheid in de leer (1 Joh 2,18-19). Ketterij vertekent dus niet alleen het evangelie, het brengt ook schade toe aan de kerkelijke gemeenschap. ‘Ketterij wordt genoemd: het, na het ontvangen van het Doopsel, hardnekkig ontkennen of in twijfel trekken van een of andere waarheid die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden’. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2089 Degenen die zich schuldig maken aan een dergelijke hardnekkige twijfel aan de leer van de Kerk, laten hun eigen oordeel de plaats innemen van de gehoorzaamheid aan Gods Woord (de formele weg waarlangs het geloof ontstaat), het fides qua. Ketterij attendeert ons erop, dat de gemeenschap van de Kerk alleen veiliggesteld kan worden als zij berust op het integrale katholieke geloof; ze is voor de Kerk aanleiding om steeds dieper te zoeken naar waarheid die in gemeenschap gedeeld wordt.