• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

JEZUS’ GEBED IN DE HOF VAN OLIJVEN

Dierbare broeders en zusters,

Vandaag zou ik willen spreken over het gebed van Jezus in Getsemane, in de Hof van Olijven. Het scenario van het Evangelieverhaal over dit gebed is bijzonder betekenisvol. Jezus begeeft zich na het Laatste Avondmaal naar de Hof van Olijven, terwijl Hij met Zijn leerlingen bidt. De evangelist Marcus zegt ons: “Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg” (Mc. 14, 26). Het is ongetwijfeld een allusie op de zang van bepaalde psalmen van de Hallel, waarmee God gedankt wordt voor de bevrijding van het volk uit de slavernij en men Zijn hulp vraagt in de steeds nieuwe moeilijkheden en bedreigingen van het huidige ogenblik. De weg naar Getsemane is met woorden van Jezus bezaaid die Zijn nakende dood laten vermoeden en die de verstrooiing van de leerlingen aankondigen die erop volgt.

Op het domein van de Olijfberg bereidt Jezus zich die nacht nogmaals voor op Zijn persoonlijk gebed. Maar dit keer is er iets nieuws: het lijkt dat Hij niet alleen wil blijven. Jezus trok zich dikwijls van het volk en de leerlingen terug door zich op “eenzame plaatsen” op te houden Vgl. Mc. 1, 35 of door de berg op te gaan, zoals de heilige Marcus ons zegt Vgl. Mc. 6, 46 . In Getsemane daarentegen, nodigt Hij Petrus, Jakobus en Johannes uit om dichter bij Hem te blijven. Het zijn de leerlingen die Hij geroepen had om bij Hem te zijn op de berg van de transfiguratie Vgl. Mc. 9, 2-13 . Deze nabijheid van de drie leerlingen tijdens het gebed in Getsemane is van betekenis. Ook in die nacht bad Jezus “alleen” tot de Vader omdat Zijn band met Hem geheel uniek en eigen is: het is de band van de enige Zoon. Men zou daarentegen zeggen dat, die nacht vooral, niemand echt tot de Zoon kan naderen omdat Hij zich bij de Vader aandient in Zijn absoluut unieke, exclusieve identiteit. Maar alhoewel Jezus “alleen” gaat tot waar Hij stopt om te bidden, wil Hij toch dat ten minste drie van Zijn leerlingen niet veraf zijn, dat zij nauwer betrokken zijn bij Hem. Het gaat daar om een ruimtelijke nabijheid, om een vraag naar solidariteit op het ogenblik waarop Hij Zijn dood voelt naderen, maar het is vooral een nabijheid in het gebed om uit te drukken dat zij enigerwijze op Hem afgestemd zijn op het ogenblik dat Hij zich voorbereidt om ten einde toe de wil van de Vader te doen en het is een uitnodiging tot elke leerling om Hem op de kruisweg te volgen. Ziehier het Evangelieverhaal: “Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en begon zich ontsteld en beangst te gevoelen. Hij sprak tot hen: ‘Ik ben bedroefd tot stervens toe. Blijft hier en waakt’.” (Mc. 14, 33-34).

In dat woord dat Hij tot de drie leerlingen richt, drukt Jezus zich nogmaals uit met de taal van de Psalmen: “Mijn ziel, wat zijt gij bedroefd” komt uit Psalm 43 (Ps. 43, 5). De aansluitende opmerking “tot stervens toe” herinnert aan een situatie die vele gezondenen van God in het Oude Testament beleefden en die in hun gebed tot uiting komt. Het is namelijk niet zeldzaam, dat het volgen van de zending die hun is toevertrouwd, betekent dat zij vijandigheid, afwijzing, vervolging tegenkomen. Mozes beleeft een dramatische beproeving wanneer hij het volk in de woestijn leidt; hij zegt tot God: “Ik kan de last van heel dat volk niet alleen dragen. Het is mij te zwaar! Indien Gij zo met mij blijft doen, dood mij dan maar, als Gij mij genadig wilt zijn. Dan hoef ik mijn ellende niet langer te zien” (Num. 11, 14-15). Voor de profeet Elia is het evenmin gemakkelijk de dienst aan God en het volk tot een goed einde te brengen. Men leest in het Eerste Boek der Koningen: “Na een tocht van een dag in de woestijn kwam hij bij een bremstruik. Hij zette zich eronder neer. Hij verlangde te sterven en zei: ‘Het wordt mij te veel, Jahwe; laat mij sterven want ik ben niet beter dan mijn vaderen’.” (1 Kon. 19, 4).

De woorden die Jezus richt tot de leerlingen, die Hij tijdens Zijn gebed in Getsemane dicht bij Hem wil, brengen de angst aan het licht die Hij in dit “uur” voelt, en de uiterste diepe eenzaamheid die Hij ervaart juist op het ogenblik waarop Gods plan zich verwezenlijkt. En in deze angst van Jezus wordt iedere verschrikking gerecapituleerd die de mens ervaart ten overstaan van zijn eigen dood - die vast en zeker is en onverbiddelijk – en hij het gewicht ziet van het kwaad dat aan het leven knaagt .

Na aan de drie leerlingen gevraagd te hebben in gebed te blijven en te waken, richt Jezus zich “alleen” tot Zijn Vader. De evangelist Marcus vertelt: “Nadat Hij een weinig verder was gegaan, wierp Hij zich ter aarde en bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem mocht voorbijgaan” (Mc. 14, 35). Jezus valt ter aarde: het is een gebedshouding die gehoorzaamheid uitdrukt aan de wil van de Vader, overgave aan Zijn handen in vol vertrouwen. Het is een gebaar dat opnieuw gesteld wordt bij de aanvang van de Lijdensherdenking op Goede Vrijdag, bij een kloosterprofessie en de diaken-, priester- en bisschopswijding, om door het gebed, ook met zijn lichaam, de totale overgave van zichzelf uit te drukken aan God, het vertrouwen dat men in Hem stelt. Daarna vraagt Jezus aan de Vader dat, als het mogelijk is, dit uur aan Hem zou voorbijgaan. Het is niet alleen de angst van de mens ten overstaan van de dood, maar de ontsteltenis van Gods Zoon die het schrikwekkende gewicht ziet van het kwaad dat Hij op zich moet nemen om het van zijn macht te beroven en te overwinnen.
Dierbare vrienden, ook wij moeten onze inspanningen, ons lijden in bepaalde omstandigheden of van bepaalde dagen, ons dagelijks engagement om Hem te volgen, om christen te zijn en ook het kwaad dat wij in en rondom ons zien, in gebed voor God kunnen brengen, zodat Hij ons hoop geeft, ons Zijn nabijheid laat voelen en ons een beetje licht geeft op de levensweg.

Jezus zet Zijn gebed verder: “Abba, Vader, voor U is alles mogelijk; laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet wat Ik maar wat Gij wilt” (Mc. 14, 36). In deze aanroeping zijn er drie openbarende passages. In het begin hebben wij de herhaling van de uitdrukking waarmee Jezus zich tot God richt: “Abba, Vader” (Mc. 14, 36, a). Wij weten goed dat het Aramese woord “Abba” het woord is waarmee kinderen zich tot hun papa richtten en dus de band uitdrukt tussen Jezus en God de Vader, een verhouding van voorliefde, genegenheid, vertrouwen, overgave. In het centrale gedeelte van de aanroeping is er een tweede element: het besef van de almacht van de Vader – “voor U is alles mogelijk” – dat een vraag inleidt waarin nogmaals het drama blijkt van de menselijke wil in Jezus ten overstaan van de dood en het kwaad: “laat deze beker Mij voorbijgaan”. Maar er is vervolgens het derde woord in het gebed van Jezus en dat is het beslissende, waarin de menselijke wil volledig instemt met die van God. Jezus besluit namelijk met klem: “Maar toch: niet wat Ik maar wat Gij wilt” (Mc. 14, 36, c). Binnen de eenheid van de Goddelijke Persoon van de Zoon vindt de menselijk wil zijn volle verwezenlijking in de totale overgave van het Ik aan het Gij van de Vader, “Abba” genoemd. De heilige Maximus de Belijder zegt dat sinds het ogenblik van de schepping van man en vrouw, de menselijke wil gericht is op de Goddelijke en dat de menselijke wil, juist in het ja aan God, geheel vrij is en zijn verwezenlijking vindt. Helaas, door de zonde is dit ja aan God het tegendeel geworden: Adam en Eva dachten dat het nee aan God het hoogtepunt van vrijheid, de volheid van zijn was. Op de Olijfberg brengt Jezus de menselijke wil terug tot een totaal ja aan God; in Hem wordt de natuurlijke wil volledig geïntegreerd in de oriëntatie die de Goddelijke Persoon hem geeft. Jezus beleeft Zijn bestaan vanuit de kern van Zijn Persoon: Zijn Zoon van God zijn. Zijn menselijke wil wordt binnengetrokken in het Ik van de Zoon, die zich totaal overgeeft aan de Vader. Zo zegt Jezus ons dat de mens zijn ware grootheid bereikt, “goddelijk” wordt, alleen door zijn wil in overeenstemming te brengen met die van God; slechts door uit zichzelf te treden, alleen in het ja aan God, verwezenlijkt zich het verlangen van Adam, ons aller verlangen, om totaal vrij te zijn. Dat is wat Jezus in Getsemane realiseert: de ware mens ontstaat wanneer hij zijn menselijke wil overdraagt in de Goddelijke wil; zo worden wij vrijgekocht.

Het Catechismus-Compendium
Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk
(28 juni 2005)
geeft ons een synthetisch onderricht: “Het gebed van Jezus tijdens zijn doodsangst in de hof van Getsemane, en ook zijn laatste woorden aan het kruis, openbaren de diepte van zijn gebed als Zoon: Jezus brengt het liefdesplan van de Vader tot vervulling, en neemt alle angsten van de mensheid op zich, alle vragen en beden om voorspraak uit de heilsgeschiedenis. Hij legt ze voor aan de Vader, die, door Hem uit de doden te doen verrijzen, ze aanneemt en verhoort op een manier die iedere hoop overstijgt” Catechismus-Compendium, Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk (28 juni 2005), 543. Werkelijk, “op geen andere plaats in de Heilige Schrift kunnen wij zo diep het innerlijk mysterie van Jezus peilen als in het gebed op de Olijfberg” Paus Benedictus XVI, Boek, Deel II, Jezus van Nazareth - Van de intocht in Jeruzalem tot de Verrijzenis (31 mrt 2011). 177.
Dierbare broeders en zusters, elke dag vragen wij de Heer in het gebed van het Onze Vader: “Uw wil geschiede op aarde als in de hemel” (Mt. 6,10). Wij erkennen dus dat er een wil is van God met en voor ons, een wil van God over ons leven die elke dag steeds meer het referentiepunt moet worden van ons willen en ons zijn; wij erkennen vervolgens dat in de “hemel” Gods wil gedaan wordt en dat de “aarde” alleen de “hemel” wordt, de plaats waar liefde, goedheid, waarheid en Goddelijke schoonheid aanwezig zijn indien Gods wil er verwezenlijkt wordt. In het gebed dat Jezus tot de Vader richt, in die verschrikkelijke en prachtige nacht van Getsemane, is de “aarde” de “hemel” geworden; de “aarde” van Zijn menselijke wil, hevig door angst ontsteld, werd in Zijn Goddelijke wil opgenomen, zodat de wil van God zich op aarde verwezenlijkte. En dat is ook belangrijk in ons gebed: wij moeten leren meer op de Goddelijke Voorzienigheid te rekenen, aan God de kracht te vragen uit onszelf te treden om Hem opnieuw ons ja te zeggen, om voor Hem te herhalen “Uw wil geschiede”, om onze wil gelijkvormig te maken aan de Zijne. Het is een gebed dat wij alle dagen moeten doen omdat het niet altijd gemakkelijk is zich aan de wil van God over te geven, om het ja van Jezus, het ja van Maria te herhalen. De evangelieverhalen van Getsemane tonen pijnlijk aan dat de drie leerlingen die Jezus koos om dicht bij Hem te zijn, niet in staat waren met Hem te waken, aan Zijn gebed deel te nemen, aan Zijn gehechtheid aan de Vader. Zij hebben zich door de slaap laten overmeesteren. Dierbare vrienden, vragen wij de Heer ons bekwaam te maken met Hem in gebed te waken, Gods wil elke dag te volgen, ook wanneer die ons over het kruis spreekt, een altijd grotere vertrouwelijkheid met de Heer te beleven, om samen Gods “hemel” een beetje op deze “aarde” te brengen.

Document

Naam: JEZUS’ GEBED IN DE HOF VAN OLIJVEN
Soort: Paus Benedictus XVI - Audiëntie
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 1 februari 2012
Copyrights: © 2012, Libreria Editrice Vaticana
Vert.: Sorores Christi; alineaverdeling en -nummering: redactie
Bewerkt: 6 augustus 2020

Referenties naar dit document

 
Geen documenten gevonden!
 
Geen berichten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test