Paus Benedictus XVI - 8 januari 2012
Dierbare broeders en zusters,
Het is steeds een vreugde op het feest van de Doop van de Heer een Heilige Mis op te dragen waarin kinderen gedoopt worden. Ik groet u allen van harte, dierbare ouders, peters en meters, en uw familie en vrienden! U bent gekomen – dat heeft u luidop gezegd – opdat deze nieuwgeborenen de gave zouden krijgen van Gods genade, zaad van eeuwig leven. Dit was uw verlangen als ouders. U heeft aan het Doopsel gedacht voordat uw kleine jongen of meisje geboren was. Uw verantwoordelijkheid als christelijke ouders deed u onmiddellijk denken aan het Sacrament dat toegang geeft tot het Goddelijk leven, binnen de gemeenschap van de Kerk. We kunnen zeggen dat dit uw eerste keuze was als getuigen van het geloof, voor de opvoeding van uw kinderen: de fundamentele beslissing!
De taak van ouders, bijgestaan door peter en meter, is de opvoeding van uw zoon of dochter. Opvoeden is veeleisend, dikwijls zelfs moeilijk binnen onze menselijke capaciteiten die altijd beperkt zijn. Doch opvoeden wordt een heerlijke zending wanneer ze samen met God gebeurt, de eerste en ware Opvoeder van elke mens.
In de eerste lezing hoorden we uit het Boek van de profeet Jesaja, dat God zich juist als een opvoeder tot Zijn volk Israël richt. Hij waarschuwt het voor het gevaar dat zij hun dorst lessen en hun honger stillen met wat dat niet zal doen: “Waarom besteedt gij geld aan wat geen brood is, en uw loon aan iets wat niet verzadigt?” (Jes. 55, 2). God wil ons goede dingen geven om te eten en te drinken, dingen die goed voor ons zijn; terwijl wij onze inkomsten soms verkeerd gebruiken, voor nutteloze zaken, inderdaad voor wat schadelijk is. God wil bovenal zichzelf geven en Zijn Woord: Hij weet dat wanneer wij van Hem afstand nemen, we weldra in moeilijkheden zijn, zoals de verloren zoon uit de parabel, en wat het belangrijkste is, we zullen onze menselijke waardigheid verliezen. Om die reden verzekert Hij ons dat Hij oneindig barmhartig is, dat Zijn gedachten en wegen niet de onze zijn – gelukkig voor ons! – en dat we altijd naar Hem kunnen terugkeren, naar het Vaderhuis. Meer nog, Hij verzekert ons dat als we Zijn Woord verwelkomen, Het in ons leven goede vrucht zal dragen, zoals regen de aarde drenkt Vgl. Jes. 55, 10-11 .
Dit woord dat de Heer door de profeet Jesaja tot ons richt, hebben wij beantwoord met het keervers van de psalm: “Met vreugde zullen wij water putten uit de bronnen van het heil”. Als volwassen personen is het onze plicht uit goede bronnen te putten, voor ons eigen welzijn en van degenen die aan onze verantwoordelijkheid toevertrouwd zijn; voor u, dierbare ouders, peters en meters en voor het welzijn van deze kinderen. En wat zijn de bronnen van het heil? Dat zijn het Woord van God en de Sacramenten. Volwassenen zijn de eersten die er nood aan hebben zich aan deze bronnen te voeden zodat zij jongere mensen in hun groei kunnen leiden. Ouders moeten veel geven maar om te kunnen geven, moeten zij ook ontvangen, anders worden zij leeg, raken zij op. Niet de ouders zijn de bron, zoals wij priesters evenmin de bron zijn; wij zijn eerder kanalen waardoor het levengevende bloed van Gods liefde moet gaan. Als we niet meer van de eerste bron ontvangen, zullen wij als eersten de negatieve invloeden voelen en niet meer in staat zijn anderen op te voeden. Daarom hebben wij het engagement op ons genomen: “Met vreugde zullen wij water putten uit de bronnen van het heil”.
Nu komen we bij de tweede lezing en het Evangelie. Zij vertellen ons dat de eerste en belangrijkste opvoeding komt door het getuigenis. Het Evangelie spreekt ons over Johannes de Doper. Johannes was een groot opvoeder voor zijn leerlingen, omdat hij hen naar Jezus leidde, van wie hij getuigenis aflegde. Hij verhief zichzelf niet, hij wilde de leerlingen niet voor zichzelf houden. En toch was Johannes een groot profeet, zijn faam was wijd verspreid. Toen Jezus ten tonele verscheen, trad Johannes terug en verwees hij naar Jezus: “Na mij komt die sterker is dan ik, ... Ik heb u gedoopt met water maar Hij zal u dopen met de Heilige Geest” (Mc. 1, 7-8). De ware Opvoeder bindt de mensen niet aan zich, hij is niet bezitterig. Hij wil dat het kind, of de leerling, de waarheid leert kennen en er een persoonlijke band mee heeft. De opvoeder doet zijn plicht ten einde toe, hij trekt zijn zorgzame en trouwe aanwezigheid niet terug; maar het is zijn doel dat de leerling de stem van de waarheid in zijn hart hoort spreken en die op zijn persoonlijke tocht volgt.
Keren we terug naar het thema van het getuigenis. In de tweede lezing schrijft de apostel Johannes: “De Geest betuigt het” (1 Joh. 5, 6). Hij verwijst naar de Heilige Geest, de Geest van God, die getuigenis aflegt van Jezus, door te getuigen dat Hij de Christus is, de Zoon van God. Dat zien we ook in de scène van de doop in de rivier de Jordaan: de Heilige Geest daalt over Jezus neer als een duif, en openbaart dat Hij de welbeminde Zoon van de eeuwige Vader is Vgl. Mc. 1, 10 . Johannes beklemtoont dit aspect ook in het Evangelie, wanneer Jezus tot Zijn leerlingen zegt: “Wanneer de Helper komt, die Ik u van de Vader zal zenden, de Geest der waarheid die van de Vader uitgaat, zal Hij over Mij getuigenis afleggen. Maar ook gij moet getuigen, want vanaf het begin zijt gij bij Mij” (Joh. 15, 26-27). Dit is een grote troost voor ons die anderen opvoeden in het geloof want we weten dat we niet alleen zijn en dat ons getuigenis door de Heilige Geest ondersteund wordt.