
Paus Benedictus XVI - 7 december 2011
Dierbare broeders en zusters,
De evangelisten Matteüs (Mt. 11, 25-30) en Lucas (Lc. 10, 21-22) hebben ons een juweeltje nagelaten van Jezus gebed, dat dikwijls de “Jubelzang” of “Messiaanse Jubelzang” genoemd wordt. Het is een dank- en lofgebed. In de Griekse originele tekst van de Evangeliën, begint deze hymne met “exomologoumai”, een werkwoord dat Jezus’ houding tot de Vader uitdrukt, en dikwijls vertaald wordt door “Ik prijs” (Mt. 11, 25)(Lc. 10, 21). Doch in de geschriften van het Nieuwe Testament wijst dit werkwoord hoofdzakelijk naar twee dingen: het eerste is “ten einde toe erkennen” – bv. Johannes de Doper vroeg aan degenen die zich door hem lieten dopen, hun zonden ten einde toe te erkennen Vgl. Mt. 3, 6 ; het tweede is “in te stemmen met”. De woorden waarmee Jezus Zijn gebed begint, bevat dus het feit dat Hij het optreden van God de Vader ten einde toe, ten volle erkent, en tegelijk het feit van geheel, bewust en met vreugde in te stemmen met het optreden, met het plan van de Vader. De Jubelzang is het hoogtepunt van een gebedsweg, waaruit duidelijk de diepe en innige gemeenschap blijkt van Jezus met het leven van de Vader in de Heilige Geest, evenals Zijn Goddelijk Zoonschap.