
Paus Benedictus XVI - 2 november 2011
Dierbare broeders en zusters,
Na de viering van het hoogfeest van alle heiligen, nodigt de Kerk ons vandaag uit alle overleden gelovigen te gedenken, onze blik te richten op de vele gezichten die ons zijn voorgegaan en die hun aardse weg beëindigd hebben. Tijdens de audiëntie van vandaag, wil ik u dus enkele eenvoudige gedachten aanbieden over de realiteit van de dood die voor ons, Christenen, verlicht wordt door de verrijzenis van Christus, en om ons geloof in het eeuwig leven te hernieuwen.
Zoals ik Paus Benedictus XVI - Angelus/Regina Caeli
Allerheiligen en Allerzielen (1 november 2011) zei, begeven we ons deze dagen naar het kerkhof om te bidden voor dierbaren die ons verlaten hebben, we gaan hun enigszins een bezoek brengen om hun nogmaals onze genegenheid te tonen, om hen nabij te voelen, en zo een artikel uit het Credo in herinnering te brengen: in de gemeenschap van de heiligen bestaat een nauwe band tussen ons die nog op deze aarde zijn en de talrijke broeders en zusters die de eeuwigheid reeds bereikten.
Hoe komt dat? Want, alhoewel de dood een onderwerp is dat in onze samenleving dikwijls bijna verboden is, en men voortdurend probeert alleen reeds de gedachte aan de dood uit onze geest te verbannen, toch gaat ze iedereen aan, zij gaat elke mens aan van alle tijden en plaatsen. Tegenover dit mysterie, zoeken wij allen, zelfs onbewust, iets dat ons hoop geeft, een teken dat ons moed geeft, dat onze horizon opentrekt, dat nog toekomst biedt. De weg van de dood is in feite een weg van hoop; door over onze kerkhoven te lopen, evenals door de opschriften op de graven te lezen, gaan we een weg die getekend is door hoop op de eeuwigheid.
Meer nog, wij hebben angst voor de dood, als we naar het einde van ons leven toegaan, we merken dat onze daden beoordeeld worden, de manier waarop we geleefd hebben, vooral de schaduwzones die we dikwijls handig kunnen verbergen of die wij uit ons geheugen willen wissen. Ik zou zeggen dat juist de kwestie van het oordeel in alle tijden dikwijls oorzaak van bezorgdheid is voor de overledenen, voor mensen die van belang waren en niet meer aan onze zijde zijn op de weg van het aardse leven. In zekere zin zijn de gebaren van genegenheid en liefde die de overledene omringen, een manier om hem te beschermen in deze overtuiging dat zij door het oordeel niet onaangeroerd blijven. Dat kunnen wij vaststellen in de meeste culturen die de geschiedenis van de mens karakteriseren.
Vandaag is de wereld schijnbaar rationeler geworden, of beter, de tendens heeft zich verspreid te denken dat elke realiteit moet geconfronteerd worden met de criteria van proefondervindelijke wetenschap en ook de kwestie van de dood moet niet zozeer beantwoord worden vanuit het geloof, maar vanuit proefondervindelijke, empirische kennis. Men geeft zich echter onvoldoende rekenschap dat men juist op die manier uiteindelijk in vormen van spiritisme terechtkomt, in een poging enig contact te hebben met de wereld na de dood, waarbij men zich haast inbeeldt dat er een werkelijkheid bestaat die uiteindelijk een kopie is van de tegenwoordige werkelijkheid.
Dierbare vrienden, het hoogfeest van Allerheiligen en de herdenking van alle overleden gelovigen zeggen ons dat alleen wie in de dood grote hoop kan zien, ook vanuit de hoop kan leven. Als wij de mens uitsluitend reduceren tot zijn horizontale dimensie, tot hetgeen men empirisch kan waarnemen, dan verliest het leven zijn diepe betekenis. De mens heeft de eeuwigheid nodig en iedere andere hoop is te kortstondig, te beperkt voor hem. De mens kan maar verklaard worden indien een Liefde bestaat die ieder isolement overstijgt, zelfs die van de dood, door een totaliteit die ook ruimte en tijd overstijgt. De mens kan niet verklaard worden, hij kan zijn diepe betekenis niet vinden, tenzij God er is. En wij weten dat God uit Zijn verwijdering getreden is en zich nabij gemaakt heeft, dat Hij in ons leven is binnengekomen en ons zegt: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven” (Joh. 11, 25-26).