Paus Pius XII - 29 juni 1943
Wij hebben u, eerbiedwaardige broeders, hierboven kort en eenvoudig uiteengezet, op welke wijze Christus de Heer uit Zijn goddelijke volheid Zijn overvloedige gaven over de Kerk wil uitstorten, opdat deze zo volmaakt mogelijk aan Hem gelijkvormig worde. Deze uiteenzetting draagt er niet weinig toe bij om de derde reden te verklaren, waarom het maatschappelijk lichaam der Kerk de naam van Christus draagt. Deze reden nu ligt hierin, dat onze Zaligmaker de gemeenschap, die Hij heeft gesticht, zelf op goddelijke wijze in stand houdt.
Zoals Bellarminus Vgl. H. Robertus Bellarminus, De Rom. Pont.. 1, 9 Vgl. H. Robertus Bellarminus, De Concil.. 2, 19 scherp en fijn opmerkt, moet men deze benaming "lichaam van Christus" niet alleen daaruit verklaren, dat Christus het Hoofd van Zijn mystiek lichaam moet worden genoemd, maar ook hieruit, dat Hij zó de Kerk in stand houdt en zó tot op zekere hoogte in de Kerk leeft, dat zij als het ware een andere Christus is. Dit wordt ook bevestigd door de leraar van de heidenen, als hij aan de Korintiërs schrijvend, zonder er iets bij te voegen, de Kerk "Christus" noemt Vgl. 1 Kor. 12, 12 , in navolging van de Meester zelf, die hem, toen hij de Kerk vervolgde, vanuit de hemel had toegeroepen: "Saulus, Saulus, waarom vervolgt gij Mij?" (Hand. 9, 4)(Hand. 22, 7)(Hand. 26, 14) Ja, wanneer wij de Nyssener geloven, dan noemt de Apostel meerdere malen de Kerk "Christus" Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Over het leven van Mozes, De vita Mosis in evangelium Matthaei. Migne PG 44, 385 en, eerbiedwaardige broeders, u is ook niet onbekend het gezegde van Augustinus: "Christus predikt Christus." H. Augustinus, Preken, Sermones. 354, 1; Migne PL 39, 1563
Deze alleredelste benaming mag men echter niet zo opvatten, alsof die onuitsprekelijke eenheidsband, waarmede de Zoon van God een bepaalde menselijke natuur heeft aangenomen, zich tot de gehele Kerk uitstrekt; maar zij vindt hierin haar grond, dat onze Zaligmaker de goederen, die Hem het meest eigen zijn, op zodanige wijze aan Zijn Kerk mededeelt, dat zij in geheel haar levenswijze, zowel de zichtbare als de verborgene, het beeld van Christus zo volmaakt mogelijk uitdrukt. Want door de zogenaamde juridische zending, waarmede de goddelijke Verlosser de apostelen in de wereld heeft gezonden, zoals Hij zelf door de Vader gezonden was Vgl. Joh. 17, 18 Vgl. Joh. 20, 21 , is Hij het zelf, die door middel van de Kerk doopt, onderwijst, bestuurt, ontbindt, bindt, opdraagt en offert.
Bovendien laat Christus de Heer volgens die hogere,inwendige en verheven schenkingswijze, waarover wij boven hebben gesproken, toen wij beschreven op welke wijze het hoofd zijn invloed uitoefent op zijn ledematen, de Kerk leven van Zijn verheven leven, doordringt Hij geheel Zijn lichaam met Zijn goddelijke kracht, en voedt en draagt Hij de afzonderlijke ledematen overeenkomstig de plaats, die zij in het lichaam innemen, ongeveer op dezelfde wijze als de wijnstok de met hem verbonden ranken voedt en vruchtbaar maakt. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de voornaamste plichten van de christelijke burgers, Sapientiae Christianae (10 jan 1890), 28 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de eenheid van de Kerk, Satis Cognitum (29 juni 1886), 12
Wanneer wij dit door Christus geschonken goddelijk beginsel van leven en kracht in zichzelf aandachtig beschouwen, in zover het namelijk de bron van iedere geschapen gave en genade is, zullen wij gemakkelijk inzien, dat het niets anders zijn kan, dan de Heilige Geest, die van de Vader en de Zoon voortkomt, en die op bijzondere wijze "de Geest van Christus" of "de Geest van de Zoon" wordt genoemd. (Rom. 8, 9)(2 Kor. 3, 17)(Gal. 4, 6) Met deze Geest van genade en waarheid immers heeft de Zoon van God reeds in de ongerepte schoot van de heilige Maagd Zijn ziel gezalfd; deze Geest acht het Zijn welbehagen in de zegenrijke ziel van de Verlosser als in Zijn meest geliefde tempel te wonen; deze Geest heeft ons Christus op het kruis door het vergieten van Zijn eigen Bloed verdiend; deze Geest eindelijk heeft Hij, toen Hij over de apostelen blies, aan de Kerk geschonken om de zonden te vergeven. Vgl. Joh. 20, 22 En terwijl alleen Christus deze Geest zonder beperking ontving Vgl. Joh. 3, 34 , werd Hij aan de leden van het mystieke lichaam slechts geschonken uit de volheid van Christus, volgens de maat, die Christus heeft toebedeeld. Vgl. Ef. 1, 8 Vgl. Ef. 4, 7 En nadat Christus op het kruis is verheerlijkt, wordt Zijn Geest overvloedig over de Kerk uitgestort en haar medegedeeld, opdat zij en haar afzonderlijke leden steeds meer en meer aan onze Zaligmaker gelijkvormig worden. Het is de Geest van Christus, die ons tot aangenomen kinderen van God maakte Vgl. Rom. 8, 14-17 Vgl. Gal. 4, 6.7 , opdat wij eens "met ongesluierd gelaat de heerlijkheid des Heren aanschouwen, en steeds heerlijker in Zijn beeld herschapen worden." Vgl. 2 Kor. 3, 18
Wanneer wij nu die levenskracht, waarmede geheel de christengemeenschap door haar Stichter wordt onderhouden, niet meer in zichzelf beschouwen maar in de geschapen uitwerkingen, die er uit voortvloeien, dan bestaat zij in de hemelse gaven, die onze Verlosser samen niet Zijn Geest aan de Kerk mededeelt, en die Hij samen met Zijn Geest, als schenker van hemels licht en bewerker van heiligheid, uitwerkt. De Kerk kan dus juist als haar heilige leden deze grootse uitspraak van de Apostel op zichzelf toepassen: "Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij." (Gal. 2, 20)