
Paus Pius XII - 29 juni 1943
Daarom betreuren en veroordelen wij ook de verderfelijke dwaling van hen, die zich een vals droombeeld van de Kerk vormen: een gemeenschap namelijk uit liefde geboren en door liefde gevoed, die volgens hen in tegenstelling staat met die andere, welke zij geringschattend de rechtskerk noemen. Ten onrechte voeren zij dit onderscheid in; want zij begrijpen niet, dat de goddelijke Verlosser juist daarom gewild heeft, dat de door Hem gestichte vereniging van mensen een in haar soort volkomen gemeenschap zou zijn, die met alle juridische en sociale elementen is toegerust, opdat zij nl. Zijn zaligmakend verlossingswerk hier op aarde zou bestendigen 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 1-3 ; en dat Hij haar met het oog op de verwerkelijking van datzelfde doel met de hemelse gaven en genaden van de Vertrooster-Geest verrijkt wilde zien. Want wel wilde de eeuwige Vader, dat zij zou zijn "het rijk van de Zoon Zijner liefde" (Kol. 1, 13); maar dan toch inderdaad een rijk, waarin namelijk alle gelovigen een volledige onderwerping van verstand en wil zouden beoefenen 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10-16 , en zich in de geest van nederige gehoorzaamheid zouden gelijkvormig maken aan Hem, die voor ons "gehoorzaam geworden is tot de dood." (Fil. 2, 8) Er kan dus geen enkele werkelijke tegenstelling of strijd zijn tussen de onzichtbare zending van de Heilige Geest en het juridisch ambt van de herders en leraren, dat zij van Christus hebben ontvangen. Beide elementen immers vullen elkaar aan en vervolmaken elkaar - zoals in ons het lichaam en de ziel - en zij komen voort van één en dezelfde Zaligmaker, die niet alleen, toen Hij de goddelijke adem over de apostelen uitblies, zeide: "Ontvangt de Heilige Geest" (Joh. 20, 22), maar ook duidelijk verklaarde: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u" (Joh. 20, 21), en eveneens: "Wie u hoort, hoort Mij." (Lc. 10, 16)