Paus Pius XII - 29 juni 1943
De juiste verklaring van dit woord doet ons opnieuw beseffen, dat de Kerk, die als een in haar soort volmaakte gemeenschap moet worden beschouwd, niet enkel bestaat uit sociale en juridische elementen en factoren. Zij is namelijk verhevener dan alle andere menselijke gemeenschappen Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de voornaamste plichten van de christelijke burgers, Sapientiae Christianae (10 jan 1890), 28 ; zij overtreft deze in dezelfde mate als de genade de natuur te boven gaat en het onsterfelijke uitsteekt boven het vergankelijke. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de eenheid van de Kerk, Satis Cognitum (29 juni 1886), 69 Zeker, deze gemeenschappen, vooral de burgerlijke gemeenschap, mag men niet geringschatten; maar van de andere kant blijft de Kerk niet beperkt tot deze orde, zoals het samenstel van ons sterfelijk lichaam niet de gehele mens is. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de eenheid van de Kerk, Satis Cognitum (29 juni 1886), 13 Want ofschoon de juridische factoren, die eveneens noodzakelijk zijn tot het instandhouden van het samenstel der Kerk, hun oorsprong vinden in de goddelijke door Christus geschonken instelling, en medewerken tot het bereiken van het hemelse doel, toch blijft datgene, waardoor de christelijke gemeenschap tot die rang is verheven, die iedere natuurlijke orde volstrekt te boven gaat, de Geest van onze Verlosser, die als bron van de genaden, gaven en alle charismata de Kerk voor altijd en op de innigste wijze vervult en in haar werkt. Immers, zoals ook het samenstel van ons sterfelijk lichaam een bewonderenswaardig werk van de Schepper is, maar toch verre achterstaat bij de verheven waardigheid van onze ziel, zo is ook de maatschappelijke structuur van de christengemeenschap, hoewel zij het merkteken draagt van de wijsheid van haar goddelijke Bouwheer, toch van lagere orde in vergelijking met de geestelijke gaven, waarmede de Kerk is uitgerust en waaruit zij leeft, en met de goddelijke bron van deze gaven.
Uit hetgeen wij tot nu toe, eerbiedwaardige broeders, in ons schrijven hebben uiteengezet, blijkt vanzelf, dat degenen, die naar eigen goeddunken een verborgen en volstrekt onzichtbare Kerk aannemen, in ernstige dwaling verkeren; eveneens degenen, die haar beschouwen als een menselijke instelling met een zekere disciplinaire ordening en uitwendige ceremonies, maar die geen deel heeft aan hemels leven. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de eenheid van de Kerk, Satis Cognitum (29 juni 1886), 13 Integendeel, zoals Christus, het hoofd en voorbeeld van de Kerk, "niet volledig is, als men in Hem slechts de zichtbare natuur beschouwt...., of enkel de goddelijke onzichtbare natuur..., want Hij is één uit beide en in beide naturen...: zo ook Zijn mystiek lichaam." Paus Leo XIII, Encycliek, Over de eenheid van de Kerk, Satis Cognitum (29 juni 1886), 13 Het Woord Gods heeft immers de lijdelijke menselijke natuur aangenomen, om de mens door het stichten van een zichtbare gemeenschap, die Hij met Zijn goddelijk Bloed heeft gewijd, "door Zijn zichtbare leiding tot het onzichtbare terug te roepen." H. Thomas van Aquino, De Veritatis. q. 29, a. 4, ad 3