
Paus Pius XII - 29 juni 1943
Wanneer wij dit door Christus geschonken goddelijk beginsel van leven en kracht in zichzelf aandachtig beschouwen, in zover het namelijk de bron van iedere geschapen gave en genade is, zullen wij gemakkelijk inzien, dat het niets anders zijn kan, dan de Heilige Geest, die van de Vader en de Zoon voortkomt, en die op bijzondere wijze "de Geest van Christus" of "de Geest van de Zoon" wordt genoemd. (Rom. 8, 9)(2 Kor. 3, 17)(Gal. 4, 6) Met deze Geest van genade en waarheid immers heeft de Zoon van God reeds in de ongerepte schoot van de heilige Maagd Zijn ziel gezalfd; deze Geest acht het Zijn welbehagen in de zegenrijke ziel van de Verlosser als in Zijn meest geliefde tempel te wonen; deze Geest heeft ons Christus op het kruis door het vergieten van Zijn eigen Bloed verdiend; deze Geest eindelijk heeft Hij, toen Hij over de apostelen blies, aan de Kerk geschonken om de zonden te vergeven. Vgl. Joh. 20, 22 En terwijl alleen Christus deze Geest zonder beperking ontving Vgl. Joh. 3, 34 , werd Hij aan de leden van het mystieke lichaam slechts geschonken uit de volheid van Christus, volgens de maat, die Christus heeft toebedeeld. Vgl. Ef. 1, 8 Vgl. Ef. 4, 7 En nadat Christus op het kruis is verheerlijkt, wordt Zijn Geest overvloedig over de Kerk uitgestort en haar medegedeeld, opdat zij en haar afzonderlijke leden steeds meer en meer aan onze Zaligmaker gelijkvormig worden. Het is de Geest van Christus, die ons tot aangenomen kinderen van God maakte Vgl. Rom. 8, 14-17 Vgl. Gal. 4, 6.7 , opdat wij eens "met ongesluierd gelaat de heerlijkheid des Heren aanschouwen, en steeds heerlijker in Zijn beeld herschapen worden." Vgl. 2 Kor. 3, 18