
Paus Pius XII - 29 juni 1943
Ook moet men, om het feit dat het lichaam der Kerk Christus' naam voert, niet menen, dat het, ook gedurende de tijd van zijn aardse pelgrimstocht, slechts bestaat uit ledematen, die in heiligheid uitmunten, of dat het uitsluitend gevormd wordt door de groep, die door God tot de eeuwige zaligheid is voorbestemd. Want het is aan de oneindige barmhartigheid van onze Zaligmaker te danken, dat Hij hier in Zijn mystieke lichaam ook hun een plaats niet ontzegt, die Hij eens aan het gastmaal geen plaats weigerde. Vgl. Mt. 9, 11 Vgl. Mc. 2, 16 Vgl. Lc. 15, 2 Immers, niet ieder misdrijf, ook al is het een zware zonde, is van die aar Vgl. Mt. 9, 11 dat het - zoals scheurmakerij of ketterij of afval - uiteraard de mens van het lichaam der Kerk uitsluit. Ook is nog niet alle leven geweken uit degenen, die, ofschoon ze door te zondigen de liefde en de goddelijke genade verloren en dus niet meer in staat zijn tot bovennatuurlijke verdiensten, toch het geloof en de christelijke hoop behouden en onder de verlichting van het hemels licht in het diepst van hun ziel door de aandrang van de Heilige Geest tot heilzame vrees worden geprikkeld en door God worden aangezet tot gebed en tot berouw over hun val.