Paus Benedictus XVI - 11 oktober 2011
De vernieuwing van de Kerk gaat ook via het getuigenis dat wordt gegeven door het leven van de gelovigen: met hun bestaan alleen al in de wereld zijn de Christenen geroepen het Woord van waarheid dat de Heer Jezus ons heeft nagelaten, te laten schijnen. Juist het Concilie stelde met de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964): “Terwijl Christus echter ‘heilig, schuldeloos en onbesmet’ was (Hebr. 7, 26), de zonde niet kende Vgl. 2 Kor. 5, 21
, doch alleen de misdaden van zijn volk kwam uitboeten (Hebr. 2, 17), omvat de Kerk integendeel zondaars in haar eigen schoot en, tezelfdertijd heilig en altijd tot uitzuivering geroepen, streeft zij onophoudelijk de boetvaardigheid en de levensvernieuwing na. ‘Dwars door de vervolgingen van de kant van de wereld en de vertroostingen van de kant van God heen zet de Kerk haar pelgrimstocht voort’ en verkondigt zij het kruis en de dood van de Heer, totdat Hij komt Vgl. 1 Kor. 11, 26
. Door de kracht van haar verrezen Heer voelt zij zich gesterkt om de smarten en moeilijkheden die zij zowel naar binnen als naar buiten te dragen heeft door geduld en liefde te overwinnen en zijn mysterie, zij het onder schaduwen, niettemin met getrouwheid aan de wereld te openbaren, totdat het bij het einde in het volle licht zal verschijnen.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8
Het Jaar van het Geloof is in dit perspectief een uitnodiging voor een authentieke en hernieuwde bekering tot de Heer, de enige Heiland van de wereld. In het mysterie van zijn dood en verrijzenis heeft God in volheid de liefde geopenbaard die redt en de mensen roept tot een bekering van leven door middel van de kwijtschelding van zonden Vgl. Hand. 5, 31 . Voor de apostel Paulus leidt deze liefde de mens binnen in een nieuw leven: “Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden” (Rom. 6, 4). Dankzij het geloof vormt dat nieuwe leven heel het menselijk bestaan naar de radicale nieuwheid van de verrijzenis. In de mate van zijn beschikbaarheid worden de gedachten en gevoelens, de mentaliteit en het gedrag van de mens geleidelijk gezuiverd en omgevormd op een weg die nooit geheel is voltooid in dit leven. “Alleen geloof, zich uitend in de liefde” (Gal. 5, 6) wordt een nieuw criterium voor het denken en het handelen dat heel het leven van de mens verandert Vgl. Rom. 12, 2 Vgl. Kol. 3, 9-10 Vgl. Ef. 4, 20-29 Vgl. 2 Kor. 5, 17 .