Paus Benedictus XVI - 11 oktober 2011
Het Jaar van het Geloof zal ook een gunstige gelegenheid zijn om het getuigenis van de liefde te intensiveren. De heilige Paulus herinnert eraan: “Nu echter blijven geloof, hoop en liefde, de grote drie; maar de liefde is de grootste” (1 Kor. 13, 13). In nog sterkere bewoordingen – die de Christenen vanaf het begin een opdracht voorhouden – stelde de apostel Jacobus: “Broeders, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? Kan zo’n geloof hem soms redden? Stel dat een broeder of een zuster geen kleren heeft en niets om te eten, en iemand van u zou zeggen: ‘Geluk ermee! Houd u warm en eet maar goed’ en hij zou niets doen om in hun stoffelijke nood te voorzien – wat heeft dat voor zin? Zo is ook het geloof, op zichzelf genomen, zonder zich in daden te uiten, dood. Misschien zal iemand zeggen: ‘Gij hebt de daad en ik heb het geloof.’ Dan antwoord ik: ‘Bewijs me eerst dat ge geloof hebt, als ge geen daden kunt tonen, dan zal ik u uit mijn daden mijn geloof bewijzen” (Jak. 2, 14- 18).
Het geloof zonder de liefde draagt geen vrucht en de liefde zonder het geloof zou een gevoel zijn dat voortdurend ten prooi is aan de twijfel. Geloof en liefde vereisen elkaar en wel zo dat het een het ander mogelijk maakt zijn weg te gaan. Vele christenen wijden immers hun leven met liefde aan wie eenzaam is, aan de kant is geschoven of is uitgesloten, mensen naar wie men als eerste moet gaan om hen te ondersteunen omdat nu juist in hen zich het gelaat van Christus zelf weerspiegelt. Dankzij het geloof kunnen wij in hen die om onze liefde vragen, het gelaat van de verrezen Heer herkennen. “Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan” (Mt. 25, 4): deze woorden van Hem zijn een vermaning die men niet mag vergeten, en een voortdurende uitnodiging de liefde waarmee Hij voor ons zorgt, terug te geven. Het is het geloof dat het mogelijk maakt Christus te herkennen en het is zijn liefde zelf die ertoe drijft Hem te hulp te komen, telkens als Hij onze naaste wordt op de weg van het leven. Laten wij, gesteund door het geloof, met hoop kijken naar onze inzet in de wereld, in afwachting van “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen” (2 Pt. 3, 13) Vgl. Openb. 21, 1 .