• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

TIJDENS DE ONTMOETING MET SEMINARISTEN
In de kapel van het Aartsbisschoppelijk seminarie "Carlous Borromeus", Freiburg im Breisgau

Onvoorbereide toespraak van Paus Benedictus XVI voor een zestigtal seminaristen en medewerkers van het seminarie in de kapel van het priesterseminarie in Freiburg. Hier volgt de transcriptie, die overgenomen werd van de officiële website van het Vaticaan.

Lieve seminaristen, lieve zusters en broeders!

Het is voor mij een grote vreugde hier met jonge mensen te mogen samen zijn, die zich erop voorbereiden de Heer te dienen, die naar Zijn oproep geluisterd hebben en Hem willen volgen. Bijzonder hartelijk zou ik willen danken voor de mooie brief, die de Rector en de seminaristen mij geschreven hebben. Het heeft mijn hart echt beroerd, hoe u over Paus Benedictus XVI - Brief
Aan de seminaristen
(18 oktober 2010)
nagedacht heeft en daaruit uw vragen en antwoorden ontwikkeld heeft; met welke ernst u heeft opgenomen wat ik probeerde voor te stellen en dat u daaruit uw eigen weg ontwikkeld heeft.

Het mooiste zou natuurlijk zijn dat wij met elkaar een gesprek kunnen voeren, doch het reisplan waar ik onder sta en waaraan ik moet gehoorzamen, laat zo iets helaas niet toe. Ik kan dus slechts proberen, aansluitend op hetgeen u geschreven heeft en wat ik Paus Benedictus XVI - Brief
Aan de seminaristen
(18 oktober 2010)
, nogmaals enkele gedachten uiteen te zetten.

Bij de vraag: waar hoort het seminarie thuis? wat betekent deze tijd? beweegt mij eigenlijk steeds opnieuw het meest wat de heilige Marcus in hoofdstuk 3 van zijn Evangelie schrijft over het ontstaan van de gemeenschap van de apostelen. Hij zegt: “Hij stelde er twaalf aan”. Hij maakt iets, Hij doet iets, het is een scheppende handeling. En Hij deed dat “om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken” (Mc. 3, 14). Dat is een dubbele wil, die in meerdere opzichten in tegenspraak lijkt. “Om Hem te vergezellen”: ze moeten bij Hem zijn, om Hem te leren kennen, om Hem te horen, zich door Hem te laten vormen; zij moeten met Hem meegaan, met Hem op weg zijn, rond Hem en achter Hem. Maar tegelijk moeten zij die gezonden worden, weggaan, uitdragen wat zij geleerd hebben, het bij de andere mensen brengen, onderweg zijn – in de periferie, in de wijde wereld, ook in datgene wat ver van Hem verwijderd is. En toch hoort deze paradox bij elkaar: wanneer zij werkelijk met Hem zijn, zijn zij ook altijd op weg naar de anderen, op zoek naar het verloren schaap, dan gaan zij weg, dan moeten zij doorgeven wat zij gevonden hebben, dan moeten zij Hem bekend maken, mensen worden die gezonden zijn. En omgekeerd, wanneer zij echte gezonden mensen willen zijn, dan moeten zij steeds bij Hem zijn. De heilige Bonaventura heeft ooit gezegd: waar de engelen zich ook bewegen, hoe ver ook, zij bewegen zich altijd in het binnenste van God. Zo is het ook hier: als priester moeten wij naar buiten gaan, naar vele straten, bij de mensen staan die we moeten uitnodigen voor Zijn bruiloftsmaal. Maar wij kunnen dat slechts doen als wij daarbij steeds bij Hem blijven. Dat leren, dat samengaan van weggaan, van zending, en met-Hem-zijn, bij-Hem-blijven, is – geloof ik – wat wij juist in het priesterseminarie te leren hebben. Het ware met-Hem-blijven, het diep in Hem geworteld worden – altijd meer met Hem zijn, Hem altijd beter kennen, zich steeds minder van Hem scheiden – en tegelijk steeds meer weggaan, de boodschap brengen, doorgeven, niet voor zichzelf houden, doch het Woord brengen tot hen die veraf zijn en die toch als schepsel van God en als geliefde van God, het verlangen naar Hem in hun hart dragen.
Het seminarie is dus een tijd van oefening; natuurlijk ook van onderscheiding, van lering: wil Hij mij daarvoor? De zending moet beproefd worden, en daar hoort het samenzijn bij en natuurlijk het gesprek met de geestelijke leiders die u daartoe heeft, om te leren onderscheiden wat Zijn wil is. En dan, leren vertrouwen hebben: als Hij het werkelijk wil, dan mag ik mij aan Hem toevertrouwen. In de wereld van vandaag, die zo ongehoord verandert en waarin alles altijd opnieuw anders zal zijn, waarin bindingen tussen mensen afbreken, terwijl nieuwe ontmoetingen opduiken, wordt geloven, wordt “ik zal een leven lang standhouden” steeds moeilijker. Reeds in onze tijd was het niet gemakkelijk ons voor te stellen, hoeveel decennia God waarschijnlijk voor mij bestemd heeft, hoe anders de wereld er zal uitzien. Zal ik het met Hem uithouden, zoals ik het beloofd heb? … het is een vraag, die vereist dat de zending beproefd wordt; maar dan ook, hoe meer ik erken: ja, Hij wil mij, des te meer moet ik vertrouwen: als Hij mij wil, dan draagt Hij mij ook, dan zal Hij er zijn in het uur van de bekoring, in het uur van de nood en Hij zal mij mensen, wegen geven, Hij zal mij vasthouden. En trouw is mogelijk, omdat Hij er altijd is, en omdat Hij gisteren, vandaag en morgen is, omdat Hij niet alleen tot deze tijd behoort, doch toekomst is en ons in elk uur kan dragen.
Een tijd van onderscheiding, lering, roeping … en dan natuurlijk, een tijd van met-Hem-zijn, een tijd van gebed, van luisteren naar Hem. Luisteren, echt leren luisteren naar Hem – in het woord van de Heilige Schrift, in het geloof van de Kerk, in de liturgie van de Kerk – en in Zijn woord het heden leren. In exegese leren we veel over gisteren: wat toen allemaal was, welke bronnen, welke gemeenten, en zo verder. Dat is ook belangrijk. Maar nog belangrijker is dat wij in dat gisteren het heden leren, dat Hij nu met die woorden spreekt en dat zij alle hun heden in zich dragen en dat zij over het historische begin heen, een volheid in zich dragen die in alle tijden spreekt. Deze tegenwoordigheid van Zijn spreken, moeten we leren – leren luisteren – en daarmee tot de andere mensen kunnen spreken, dat is belangrijk. Natuurlijk, wanneer men de zondagshomilie voorbereidt, is het dikwijls ... mijn God, zo ver weg! Maar wanneer ik met het Woord leef, dan zie ik: het is helemaal niet ver weg, het is hoogst actueel, het is er nu, het gaat mij aan en het gaat de anderen aan. En dan leer ik het ook uit te leggen. Maar daarvoor is een bestendige innerlijke weg met Gods woord nodig.
Het persoonlijke met Christus zijn, met de levendige God, is één zaak; een andere is, dat we altijd slechts kunnen geloven in het “wij”. Ik zeg dikwijls, de heilige Paulus heeft geschreven: “geloof komt van het luisteren” – niet van het lezen. Geloof heeft het lezen ook nodig, maar het komt van het luisteren, dat wil zeggen van het levende Woord, van het aangesproken worden door de andere die ik kan horen, van het aangesproken worden door de Kerk in alle tijden, van het woord dat mij nu gegeven wordt door de priesters, bisschoppen en medemensen. Tot het geloof behoort het “gij”, en tot het geloof behoort het “wij”. En juist het oefenen in het verdragen van elkaar, is heel belangrijk; de anderen leren aanvaarden in hun anders zijn, en leren dat zij mij moeten verdragen in mijn anders zijn, om “wij” te worden, zodat wij ooit ook in de parochie gemeenschap kunnen vormen, mensen kunnen oproepen tot gemeenschap met het Woord en met elkaar op weg gaan naar de levende God. Daartoe behoort dit heel concrete “wij”, dat het seminarie is, dat de parochie is, maar dan ook altijd het verder kijken dan het concrete, beperkte “wij” naar het grote “wij” van de Kerk op alle plaatsen en in alle tijden: dat wij niet alleen onszelf tot maat nemen. Als wij zeggen: “wij zijn de Kerk” – ja, dat is waar: wij zijn het, niet de een of andere. Maar het “wij” is groter dan de groep die dit zegt. Het “wij” is heel de gemeenschap van gelovigen, vandaag en op alle plaatsen en in alle tijden. En ik zeg dan steeds: in de gemeenschap van gelovigen, ja, daar is de zo genaamde spreuk van de wettige meerderheid, maar er kan nooit een meerderheid zijn tegen de apostelen en tegen de heiligen in, dat is dan een verkeerde meerderheid. Wij zijn de Kerk: laten wij dat zijn, laten wij dat juist hierdoor zijn dat wij ons open stellen en boven onszelf uitstijgen en het met de anderen zijn.
Ja, ik geloof, dat ik volgens het plan nu moet eindigen. Ik zou u nog één punt willen zeggen. Tot bereid worden voor het priesterschap, tot de weg daarheen, behoort vooral ook de studie. Dat is geen academisch toeval, dat zich in de westerse Kerk gevormd heeft, doch dat is wezenlijk. Wij weten allemaal dat de heilige Petrus gezegd heeft: “Weest altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft” (1 Pt. 3, 15). Onze wereld is vandaag een rationalistische en verwetenschappelijkte wereld, zij het dikwijls ook schijnwetenschappelijk. Maar de geest van wetenschappelijkheid, van het begrijpen, het verklaren, het kunnen weten, het afwijzen van het irrationele, is in onze tijd overheersend. Dat heeft ook zijn grootheid, al is er ook dikwijls veel aanmatiging en verkeerdheid in gelegen. Het geloof is geen bijwereld van het gevoel, die wij dan ook nog zelf tot stand brengen, doch is wat het geheel omvat en wat er zin en duiding aan geeft en ook de innerlijke ethische opdracht: die met het oog op God en vanuit God moet verstaan en geleefd worden. Daarom is het belangrijk antwoorden te weten, te begrijpen, een open verstand te hebben, te leren. Natuurlijk zullen binnen 20 jaar weer heel andere filosofische theorieën in de mode zijn: als ik denk wat bij ons de opperste, modernste filosofische mode was en hoe dat alles vergeten is … Toch is het niet vergeefs het te leren, want er zijn ook standvastige inzichten bij. En eerder dan de dingen, leren we op zijn minst oordelen, meedenken – en kritisch meedenken – en het helpt, om ons denken door Gods licht te laten verlichten en het niet te doven. Studeren is wezenlijk: alleen zo kunnen wij in deze tijd standhouden en de Logos van ons geloof verkondigen. Ook kritisch studeren – juist in het besef dat morgen een ander iets anders zal zeggen, maar wakker en open en deemoedig zijn in het leren, om altijd met de Heer, voor de Heer en omwille van Hem een leerling te blijven.
Ja, ik zou nog veel kunnen zeggen, ... maar ik dank u voor het luisteren. En in gebed zijn alle seminaristen van de wereld in mijn hart aanwezig – niet met hun afzonderlijke namen, zoals ik ze hier nu ontvangen heb, maar toch in het innerlijk naar de Heer gaan: moge Hij ze allen zegenen, licht geven en de juiste weg tonen, en moge Hij ons verlenen vele goede priesters te bekomen. Hartelijk dank.

Document

Naam: TIJDENS DE ONTMOETING MET SEMINARISTEN
In de kapel van het Aartsbisschoppelijk seminarie "Carlous Borromeus", Freiburg im Breisgau
Soort: Paus Benedictus XVI - Toespraak
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 24 september 2011
Copyrights: © 2011, Libreria Editrice Vaticana
Vert.: Sorores Christi; alineaverdeling en -nummering: redactie
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test