Paus Benedictus XVI - 22 september 2011
Laat u mij mijn overwegingen over de grondbeginselen van het recht met een klein verhaal uit de Heilige Schrift beginnen. In het eerste boek Koningen wordt verteld dat God de jonge koning Salomo bij zijn troonsbestijging een verzoek toestond. Wat zal de jonge koning voor zich vragen op dit belangrijke ogenblik? Succes, rijkdom, een lang leven, de vernietiging van zijn vijanden? Hij vraagt niet om deze dingen. Hij vraagt: “Geef uw dienaar een opmerkzame geest, om recht te kunnen spreken voor uw volk en onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad” (1 Kon. 3, 9). De Bijbel wil ons met dit verhaal zeggen waarop het voor een politicus uiteindelijk aankomt. Zijn laatste maatstaf en de basis voor zijn werk als politicus mag niet het succes en al helemaal niet het materieel gewin zijn. De politiek moet een inzet voor de gerechtigheid zijn en zo de fundamentele voorwaarde voor vrede scheppen. Natuurlijk zal een politicus het succes zoeken: zonder dat zou hij in het geheel niet de mogelijkheid hebben om zijn ideeën politiek vorm te geven. Succes is echter ondergeschikt aan de maatstaf van de gerechtigheid, van de wil om het recht toe te passen en van het begrip voor het recht. Succes kan ook een verleiding zijn en zo de weg vrijmaken voor de vervalsing van het recht, de verwoesting van de gerechtigheid. “Schuiven staten het recht aan de kant - wat blijft van hen dan nog over dan een grote roversbende?”, heeft de heilige Augustinus eens gezegd. H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. IV, 4, 1 Wij, Duitsers, weten uit eigen ervaring dat deze woorden niet een nietszeggend spookbeeld zijn. Wij hebben meegemaakt dat macht werd gescheiden van recht, dat macht tegenover recht stond, het met voeten heeft getreden en dat de staat tot instrument van de vernietiging van het recht werd - tot een zeer goed georganiseerde roversbende die de hele wereld kon bedreigen en aan de rand van de afgrond kon brengen. Het recht dienen en de heerschappij van het onrecht bestrijden is en blijft de fundamentele opgave van de politicus. In een historische tijd waarin de mens een tot dusver onvoorstelbare macht ten deel is gevallen, wordt deze opgave bijzonder urgent. De mens kan de wereld verwoesten. Hij kan zichzelf manipuleren. Hij kan om zo te zeggen mensen maken en mensen van het mens-zijn uitsluiten. Hoe herkennen wij wat recht is? Hoe kunnen wij onderscheid maken tussen goed en kwaad, tussen het ware recht en schijnrecht? Het verzoek van Salomo blijft de beslissende vraag waarvoor de politicus en de politiek ook vandaag nog staan.