
Paus Pius XII - 21 november 1946
Op 21 November 1946 heeft Z. H. Paus Pius XII talrijke deelnemers aan het Internationaal Congres voor Wijsbegeerte, dat in de voorafgaande dagen te Rome was gehouden, in particuliere audiëntie ontvangen. Bij die gelegenheid heeft de H. Vader gesproken over de taak der wijsbegeerte en over haar waarde voor het menselijk leven. Wij laten deze rede hier in onverkorte vorm volgen.
Het feit, dat gij u vergaderd hebt in dit Rome, van waaruit sinds welhaast twee duizend jaren het nieuwe woord zich verbreidt, dat Christus, de goddelijke Heraut, op aarde is komen brengen, en van waaruit als vanuit een lichtend middelpunt de stralen der natuurlijke en bovennatuurlijke, der redelijke en der geopenbaarde waarheid zich verdelen, dat feit heeft een bijzondere betekenis gekregen. Uw tegenwoordigheid in Onze Stad en in dit Apostolisch Paleis toont aan, hoezeer gij overtuigd zijt van de noodzakelijkheid om de menselijke zorgen los te maken van de vluchtige gebeurlijkheden der wereld, en den geest op te heffen boven de materiële bedrijvigheid, die den geest dreigt te verstrikken en hem weerhoudt in zijn vlucht naar hoger sferen, waar alle dingen door het licht der eeuwigheid gekleurd worden, en waar sterk en machtig het streven zich ontplooit naar een meer volledige, een meer harmonische, en een meer synthetische visie op het individuele en sociale leven. Is soms de wetenschap, die gij beoefent, en waaraan gij de beste krachten van uw verstand en de doordringendste scherpzinnigheid van uw vernuft gewijd hebt, is zij niet uitermate geschikt om langzamerhand de geesten en de gewetens tot die verheffing te brengen, en het menselijk streven naar de voortreffelijkheid dezer hoge idealen te richten? Reeds Plato, volgens het getuigenis van Aelius Aristides Orat. 46, ed. Dindorf, Leipzig 1829, vol. II, p. 408, definieerde de wijsgeren als degenen, die door van de stoffelijke dingen te abstraheren, opstijgen tot de beschouwing der ideeën:
“hoi peri tas ideas pragmatenomenoi kai toon somatoon huperoroontes”
Naar aanleiding van uw congres is er gesproken over het existentialisme, dat de “onheilsfilosofie” werd genoemd, en over een dubbele weerklank van dat stelsel, nl. enerzijds “een zwaarmoedig irrationalisme als reactie op het intellectualisme” en anderzijds “een godsdienstig voluntarisme”. Onheilsfilosofie: het is een toespeling op het “délaissement”, het “geworfen sein”, het zich laten meesleuren van de mens in de draaikolk der wereld, nadat het verstand zijn doel gemist zou hebben, nadat het tevergeefs getracht zou hebben, een vast punt, een zekere grondslag, waarop het leven stevig gebouwd kan worden, te vinden. Het is Onze bedoeling niet hier in een verhandeling over het existentialisme te treden. Wij willen slechts deze vraag stellen: blijft er aan de wijsbegeerte een andere uitweg over dan de wanhoop, als haar vraagstukken hun oplossing niet vinden in God, in de eeuwigheid, en in de persoonlijke onsterfelijkheid? Wij menen, dat de feiten der laatste decennia klemmende taal gesproken hebben ten aanzien van de zoeven door Ons aangestipte problemen! De wijsbegeerte van alle tijden, de “philosophia perennis”, loopt geen enkel gevaar onder te gaan in “een zwaarmoedig irrationalisme”, en nog minder in “een godsdienstig voluntarisme” als reactie op een eenzijdig intellectualisme. Zij kan noch het ene, noch het andere zijn: noch voluntarisme, noch eenzijdig intellectualisme, want daar God de sluitsteen harer gedachte is, vormt zij noodzakelijkerwijze de samenvoeging van wat er in beide gezond is: te weten de samenvoeging van een heldere kennis met een daaruit voortvloeiende sterke wil.