
Paus Franciscus - 29 juni 2013
LUMEN FIDEI Licht van het geloof |
|||
► | God bereidt voor hen een stad (vgl. Heb. 11, 16) | ||
► | Een troostende kracht in het leven |
Wanneer hij de christenen in Korinte schrijft over zijn moeilijkheden en zorgen, brengt de heilige Paulus zijn geloof in verbinding met de verkondiging van het Evangelie. Hij beweert namelijk dat op hem een Bijbelvers van toepassing is: ‘Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken’ (2 Kor. 4, 13). De apostel betrekt een zinsnede uit Psalm 116 op hemzelf, waar de psalmist uitroept: ‘Ik bleef vertrouwen, al zei ik: ik ben gebroken van smart’ (Ps. 116, 10). Spreken over het geloof impliceert vaak het spreken over smartelijke beproevingen, maar juist daarin erkent de heilige Paulus de meest overtuigende verkondiging van het Evangelie, omdat in zwakheid en lijden Gods kracht aan het licht komt en ontdekt wordt. Zij overstijgt onze zwakheid en ons lijden. De apostel zelf bevindt zich in een levensbedreigende situatie, die een bron van leven wordt voor de christenen. Vgl. 2 Kor. 4, 7-12 Het uur van de beproeving wordt verlicht door het geloof, en juist in lijden en zwakheid wordt duidelijk: ‘Wij verkondigen (...) niet onszelf, maar Christus Jezus de Heer’ (2 Kor. 4, 5). Het elfde hoofdstuk van de Brief aan de Hebreeën besluit met een verwijzing naar hen die geleden hebben voor hun geloof. Vgl. Hebr. 11, 35-38 Onder hen neemt Mozes een bijzondere plaats in, omdat hij de smaad van de Messias op zich heeft genomen (Hebr. 11, 26). De christen weet dat het lijden niet aan hem voorbijgaat, maar dat het lijden zin heeft gekregen. Het lijden kan een daad worden van liefde en van een zich toevertrouwen aan de handen van God, die ons nooit alleen laat. Zo kan het lijden een etappe zijn van groei in het geloof en in de liefde. Wanneer de christen beschouwt hoe Christus zelfs in het ogenblik van het zwaarste lijden aan het kruis Vgl. Mc. 15, 34 met de Vader één is, leert de christen deel te nemen aan die blik van Jezus zelf. Zelfs de dood wordt verlicht en kan beleefd worden als een laatste oproep tot geloof, als een laatste ‘trek weg uit uw land’ (Gen. 12, 1), als een laatste ‘kom’, dat de Vader spreekt. Wij geven ons over aan Hem in het vertrouwen dat Hij ons ook bij de laatste stap kracht zal geven.
Het licht van het geloof laat ons niet het lijden in de wereld vergeten. Voor veel mannen en vrouwen van geloof waren lijdende mensen middelaars van licht! De lepralijder was dit voor de heilige Franciscus van Assisi en voor de zalige Moeder Teresa van Calcutta waren het haar armen. Deze mensen van geloof begrepen het mysterie dat in de lijdende mens schuilt. Door hen nabij te zijn hebben ze zeker niet al het lijden van de mensen weggenomen en ze waren ook niet in staat om alle kwaad te verklaren. Het geloof is geen licht dat heel onze duisternis verdrijft, maar het is een lamp die onze schreden begeleidt in de nacht, en dat is voldoende voor de weg die we moeten gaan. God biedt de lijdende mens geen redenering aan, die alles verklaart, maar geeft zijn antwoord in de vorm van een begeleidende aanwezigheid en een geschiedenis van het goede, die zich verbindt met elk lijdensverhaal om daarin een deur naar het licht open te zetten. In Christus wilde God zelf deze weg met ons gaan en zijn manier van zien schenken, om daarin het licht te aanschouwen. Christus, die het lijden gedragen heeft, is de ‘aanvoerder en voltooier van ons geloof’ (Hebr. 12, 2).
Het lijden herinnert ons eraan dat de dienst van het geloof aan het algemeen goed steeds een dienst van hoop is, die vooruitkijkt. De hoop weet immers dat onze samenleving louter een zekere en duurzame basis kan vinden in God en vanuit de toekomst die de verrezen Jezus schenkt. Daarom is het geloof verbonden met de hoop omdat we, ook wanneer onze aardse woning wordt afgebroken, een eeuwige woning hebben. God heeft deze reeds in Christus, in zijn Lichaam opgericht. Vgl. 2 Kor. 4,16-5,5 De dynamiek van geloof, hoop en liefde Vgl. 1 Tess. 1, 3 Vgl. 1 Kor. 13, 13 laat ons zo, op onze pelgrimstocht naar de stad ‘waarvan God zelf de ontwerper en bouwer is’ (Hebr. 11, 10) de zorgen van alle mensen om armen, want ‘de hoop wordt niet teleurgesteld’ (Rom. 5, 5).
In eenheid met het geloof en met de liefde voert de hoop ons naar een zekere toekomst die, in vergelijking met de bedrieglijke verlokkingen van de afgoden van deze wereld, gelegen is in een andere zienswijze, maar die aan het leven van elke dag een nieuwe dynamiek en nieuwe kracht verleent. Laten we ons de hoop niet ontnemen, laten we niet toestaan dat ze verijdeld wordt door onmiddellijke oplossingen en voorstellen, die ons onderweg tegenhouden en onze tijd van leven laten “versplinteren” door deze te veranderen in momenten. Tijd is altijd verheven boven de momenten, verlicht deze en rijgt ze aaneen tot schakels van een ketting, als een proces. De ruimte van momenten verstart de loop der dingen; daarentegen leidt de tijd naar de toekomst en dringt aan om, vervuld van hoop, verder te gaan.