
Paus Franciscus - 29 juni 2013
De eenheid van de Kerk in tijd en ruimte is verbonden met de eenheid van het geloof: ‘Eén lichaam en één geest, (...) één geloof’ (Ef. 4, 4-5). Tegenwoordig kan het lijken alsof de eenheid van alle mensen realiseerbaar is in gemeenschappelijke inzet, in wederzijdse welwillendheid, in het delen van één en hetzelfde lot en in een gemeenschappelijk doel. We hebben echter grote moeilijkheden om een eenheid in dezelfde waarheid te zien. Het lijkt alsof een dergelijke eenheid tegengesteld is aan de vrijheid van denken en aan de autonomie van het subject. De ervaring van de liefde leert ons echter dat het mogelijk is om - juist in de liefde - een gemeenschappelijke visie te hebben. Door de liefde leren we om de werkelijkheid te bekijken met de ogen van anderen en we ontdekken dat dit geen verarming brengt, maar integendeel onze blik verruimt. De werkelijke liefde, die gemeten is naar de maat van de goddelijke liefde, eist de waarheid; in het gemeenschappelijke schouwen van de Waarheid, die Jezus Christus is, wordt de liefde diep en sterk. Dit is ook de vreugde van het geloof, de eenheid van zien in één lichaam en één Geest. Hierover kon de heilige Leo de Grote zeggen: ‘Wanneer het geloof niet één is, is het geen geloof’. Paus Benedictus XVI, Audiëntie, (4e catechese in deze reeks), De Kerk van de liefde is ook de Kerk van de waarheid (5 apr 2006). 4, 6: In nativitate Domini: SC 22, 110
Wat is het geheim van deze eenheid? Het geloof is in de eerste plaats één op grond van de eenheid van God, die gekend en beleden wordt. Alle artikelen van het geloof hebben op Hem betrekking en zijn eigenlijk wegen om Gods bestaan en handelen te leren kennen. De geloofsartikelen bezitten zodoende een eenheid die alle andere vormen van eenheid overstijgt, die we met ons denken tot stand kunnen brengen; ze bezitten een eenheid die ons verrijkt omdat ze zich aan ons meedeelt en ons verenigt.
Vervolgens is het geloof één omdat het verwijst naar de ene Heer, naar het leven van Jezus en naar zijn concrete geschiedenis, die Hij met ons deelt. De heilige Ireneüs van Lyon heeft dit tegenover de gnostici duidelijk gemaakt. Deze meenden dat er twee soorten van geloof zijn: enerzijds een ruw, onvolmaakt geloof: het geloof van de eenvoudige lieden, dat op de onderste tree van het vlees van Christus en de beschouwing van de mysteries blijft staan. Daarnaast zou er een dieper en meer volkomen vorm van geloof zijn: het ware geloof, dat voorbehouden is aan een kleine kring van ingewijden en dat, met de kracht van het verstand, zich verheft boven het vlees van Christus, tot de mysteries van de onbekende godheid. Tegenover deze voorstelling, die ook vandaag nog verleidelijk blijkt en aanhangers kent, beklemtoonde de heilige Ireneüs dat het geloof één is, omdat het steeds verloopt via het concrete punt van de menswording. Het geloof gaat nooit voorbij aan het vlees en de geschiedenis van Christus, omdat God zich juist daarin ten volle wilde openbaren. Om die reden is er geen onderscheid tussen het geloof van diegene ‘die veel over Hem weet te vertellen’ en van de ander ‘die maar weinig te melden heeft’; tussen het geloof van degene die meer en degene die minder geleerd is: de één kan het geloof niet vermeerderen, en de ander kan het niet kleiner maken. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. I, 10, 2: SC 264, 160
Tenslotte is het geloof één omdat het gedeeld wordt door de gehele Kerk, die één lichaam en één geest is. In de gemeenschap van het éne subject - de Kerk - ontvangen we een gemeenschappelijke zienswijze. Omdat we hetzelfde geloof belijden, kunnen we steunen op dezelfde rots, worden we omgevormd door dezelfde Geest van liefde, stralen we hetzelfde licht uit en nemen we op dezelfde wijze de werkelijkheid waar.