
Paus Benedictus XVI - 15 juni 2011
Dierbare broeders en zusters,
In de religieuze geschiedenis van het oude Israël hebben de profeten door hun onderricht en prediking een zeer aanzienlijke rol gespeeld. Onder hen springt de persoon van Elia naar voor, die God had doen opstaan om het volk tot bekering te brengen. Zijn naam betekent “de Heer is mijn God” en het is in overeenstemming met die naam dat heel zijn leven zich afspeelt, dat er helemaal aan gewijd is, in het volk de erkenning te wekken van de Heer als de ene God. Over Elia zegt Jezus Sirach: “Toen stond Elia op, een profeet als een vuur, en zijn woord brandde als een fakkel” (Sir. 48, 1). Met deze fakkel vindt Israël zijn weg naar God terug. In dienst van God, bidt Elia: hij roept de Heer aan opdat hij de zoon van een weduwe die hem onderdak gegeven had, weer tot leven brengt Vgl. 1 Kon. 17, 17-24 , hij schreeuwt tot God zijn ontmoediging en angst uit wanneer hij naar de woestijn vlucht, gezocht en ter dood veroordeeld door koningin Izebel Vgl. 1 Kon. 19, 1-4 , doch het is vooral op de berg Karmel dat hij heel zijn kracht als voorspreker ten toon spreidt: ten overstaan van heel Israël bidt hij de Heer dat Hij zich zou manifesteren en het hart van het volk bekeren. Het is de geschiedenis in hoofdstuk 18 van het Eerste Boek der Koningen, waarbij wij vandaag blijven stilstaan.
We bevinden ons in het Noordrijk, in de IXe eeuw voor Christus, ten tijde van koning Achab, op een ogenblik dat in Israël een toestand van openlijk syncretisme was ontstaan. Naast de Heer, aanbad het volk ook Baäl, de afgod die tot bedaren brengt en die – zo dacht men – regen gaf; om die reden werd hem de macht toegeschreven vruchtbaarheid te geven aan de velden en leven aan mensen en vee. Terwijl het beweerde de Heer te volgen, de onzichtbare en geheimvolle God, zocht het volk ook zekerheid bij een begrijpelijke en voorspelbare god, van wie het dacht vruchtbaarheid en welvaart te verkrijgen in ruil voor offers. Israël gaf toe aan de verleiding tot afgoderij, de voortdurende bekoring voor de gelovige, die de illusie koestert “twee heren” te kunnen “dienen” Vgl. Mt. 6, 24 Vgl. Lc. 16, 13 en de onuitvoerbare wegen van het geloof in de Almachtige te vergemakkelijken door zijn vertrouwen ook te stellen in een machteloze god door mensen gemaakt.