Joseph Kardinaal Ratzinger - 31 mei 2004
BRIEF AAN DE BISSCHOPPEN VAN DE KATHOLIEKE KERK OVER DE SAMENWERKING VAN MAN EN VROUW IN DE KERK EN IN DE WERELD | |||
► | De grondslagen van het bijbelse mensbeeld |
De eerste Bijbelse teksten die in ogenschouw genomen moeten worden zijn de eerste drie hoofdstukken van Genesis. Hier "moeten we ons plaatsen binnen de context van het Bijbelse 'begin' waarin de geopenbaarde waarheid over de mens als 'beeld en gelijkenis van God' de onveranderlijke basis vormt voor heel de christelijke antropologie". H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 6 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 5,6,1; 5, 16, 2-3, in: SC 153, 72-81; 216-221 Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Preek bij het Hooglied, In Canticum homilia. 2: PG 44, 805-808 Vgl. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 4, 8, in: CCL 38, 17
De eerste tekst (Gen. 1,1-2,4) beschrijft de scheppende macht van het Woord van God, die orde schept in de oorspronkelijke chaos. Zo ontstaan licht en duisternis, zee en droog land, dag en nacht, gras en bomen, vissen en vogels, "ieder naar hun soort". Uit de verschillen ontstaat een geordende wereld, met daarin de belofte van nieuwe relaties. Dit is het algemene raamwerk waarbinnen de schepping van de mens plaats vindt: "God sprak: 'Nu gaan Wij de mens maken als beeld van Ons, op Ons gelijkend'" (Gen. 1, 26). Toen "schiep God de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen" (Gen. 1, 27). Vanaf het begin wordt de mensheid dus beschreven met een uitgesproken relatie tussen man en vrouw. Deze seksueel verschillende mensen worden nadrukkelijk beschreven als "beeld van God".
Het tweede scheppingsverhaal (Gen. 2, 4-25) bevestigt ondubbelzinnig het belang van het seksuele verschil. Door God geboetseerd en geplaatst in de tuin die hij moet bewerken, ervaart de man, die nog wordt aangeduid met de algemene uitdrukking mens, een eenzaamheid die door de aanwezigheid van dieren niet overwonnen kan worden. Hij heeft behoefte aan een hulp die bij hem past. Deze uitdrukking slaat niet op een ondergeschikte maar op een onmisbare hulp. Het Hebreeuwse woord ezer dat vertaald wordt als 'hulp' geeft de hulp aan die alleen een persoon aan een andere persoon kan geven. Het impliceert geen ondergeschiktheid of uitbuiting, als we bedenken dat God soms ook ezer wordt genoemd met betrekking tot mensen Vgl. Ex. 18, 4 Vgl. Ps. 10, 14 .
De bedoeling is dat het leven van de mens niet verzinkt in een onvruchtbare en ten slotte een dodelijk gepreoccupeerd zijn met zichzelf. Hij moet een relatie kunnen aangaan met een ander wezen op zijn eigen niveau. Alleen de vrouw, geschapen uit hetzelfde 'vlees' en omhuld met hetzelfde mysterie, kan het leven van de man toekomst bieden. Dit vindt dus vooral plaats op het ontologisch vlak, in de zin dat de schepping van de vrouw door God de mens karakteriseert als een wezen in relatie met anderen. In deze context spreekt de mens voor de eerste maal woorden die zijn verwondering tot uitdrukking brengen: "Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees" (Gen. 2, 23).
Zoals de Heilige Vader heeft geschreven met betrekking tot deze tekst uit Genesis "is de vrouw een ander 'ik' in het gemeenschappelijke mens-zijn " en dat betekent de overwinning van de oorspronkelijke eenzaamheid, waarin de mens niet een hulp vond die bij hem paste (Gen. 2, 10). Gaat het hier alleen om een 'hulp' voor het werk, voor het onderwerpen van de aarde Vgl. Gen. 1, 28 ? Het gaat zeker vooral om de levensgezellin met wie de man zich kan verenigen als met een echtgenote, en 'één vlees' kan worden, wat de reden is waarom hij 'zijn vader en moeder verlaat' (Gen. 2, 24)." H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 6
Het essentiële verschil is gericht op gemeenschap en werd in vrede beleefd, wat tot uitdrukking komt in het feit dat beiden naakt zijn: "Zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij voelden geen schaamte voor elkaar" (Gen. 2, 25). Het menselijk lichaam, dat mannelijk of vrouwelijk is "bevat vanaf het begin het bruidselement, dat is het vermogen uitdrukking te geven aan de liefde, aan die liefde waarin de persoon tot gave wordt en - door middel van die gave - de zin van zijn wezen en zijn bestaan verwerkelijkt". H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, 15e Catechese in de reeks: Theologie van het Lichaam,
Deel 1, De oorspronkelijke eenheid van man en vrouw, De persoon, de mens wordt een gave in de vrijheid van de liefde (16 jan 1980), 1 Voortbordurend op zijn commentaar op deze verzen van Genesis, schrijft de Heilige Vader: "Door deze eigenschap is het lichaam een uitdrukking van de geest en ertoe geroepen, in het mysterie van de schepping, in de gemeenschap van mensen, de gelijkenis van God te zijn." H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, 32e catechese in de reeks "Theologie van het Lichaam", Bedreigingen tegen de uitdrukking van de geest in het lichaam (23 juli 1980), 1
Vanuit dit bruidsperspectief van het oude Genesisverhaal kunnen wij ook begrijpen hoe de vrouw in haar diepste en meest oorspronkelijke wezen bestaat "voor de ander" Vgl. 1 Kor. 11, 9 . Deze uitspraak wil absoluut geen vervreemding oproepen, maar brengt veeleer een fundamenteel aspect van de overeenkomst met de Drie-eenheid tot uitdrukking, waarvan de Personen, door de komst van Christus, zich openbaren als een gemeenschap van wederzijdse liefde. "In de 'eenheid van de twee' zijn de man en de vrouw niet alleen van het begin af geroepen om 'naast elkaar' of ook 'samen' te bestaan, maar tevens om 'voor elkaar' te bestaan". De tekst van Gen. 2, 18-25 Vgl. Gen. 2, 18-25 geeft aan dat het huwelijk de eerste en in zekere zin fundamentele vorm van deze roeping is. Het is echter niet de enige. De gehele geschiedenis van de mens op aarde voltrekt zich in het kader van deze roeping. Op grond van het beginsel van het wederzijdse 'voor'-de-ander-zijn in de interpersoonlijke 'gemeenschap' ontwikkelt zich in deze geschiedenis de integratie in het mens-zijn zelf dat door God gewild is, van wat 'mannelijk' is en van wat 'vrouwelijk' is." H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 7
Het vredige beeld aan het einde van het tweede scheppingsverhaal roept in herinnering hoe er aan het einde van het eerste scheppingsverhaal wordt gezegd "dat het heel goed was" (Gen. 1, 31). Hier vinden we de kern van Gods oorspronkelijke plan en de diepste waarheid over man en vrouw, zoals ze door Hem zijn gewild en geschapen. Ofschoon Gods oorspronkelijke plan voor man en vrouw later verstoord en verduisterd zal worden door de zonde, kan het nooit geheel teniet gedaan worden.
De erfzonde verandert de wijze waarop de man en de vrouw het Woord van God ontvangen en beleven, evenals hun verhouding met de Schepper. Direct nadat Hij de tuin aan hen heeft toevertrouwd, geeft God hun een positieve opdracht Vgl. Gen. 2, 16 gevolgd door een negatieve Vgl. Gen. 2, 17 , waarin het essentiële verschil tussen God en de mensheid impliciet tot uitdrukking wordt gebracht. Na de verleiding door de slang, ontkennen de man en de vrouw dit verschil. Als gevolg daarvan wordt de wijze waarop ze hun seksuele verschil ervaren ook verstoord. Zo geeft het verhaal van Genesis een relatie van oorzaak en gevolg aan tussen de twee verschillen: als de mensheid God als vijand ziet, wordt de verhouding tussen man en vrouw verstoord. Als die verhouding bedorven is, komt eveneens hun toegang tot het aanschijn van God in gevaar.
Gods woorden tot de vrouw na de eerste zonde brengen op ontstellende wijze tot uitdrukking wat voor verhouding er nu tussen man en vrouw zal gaan bestaan: "Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, hoewel hij over u heerst" (Gen. 3, 16). Het zal een verhouding zijn waarin liefde dikwijls zal verworden tot pure zelfzucht, in een relatie die de liefde miskent en doodt en er het juk van de overheersing van het ene geslacht door het andere voor in de plaats stelt. De geschiedenis van de mensheid wordt voortdurend getekend door deze situatie, die de drievoudige begeerte in herinnering brengt, die de heilige Johannes noemt: het begeren van de lust, het begeren van de ogen en de hovaardij van het geld. Vgl. 1 Joh. 2, 16 In deze tragische situatie gaan de gelijkheid, het respect en de liefde, die volgens Gods oorspronkelijke plan vereist zijn in de verhouding tussen man en vrouw, verloren.
Op grond van deze fundamentele teksten kunnen we enige van de belangrijkste elementen van de Bijbelse kijk op de mens onder woorden brengen. Op de allereerste plaats moet worden benadrukt dat de mens een persoon is: "De mens is een persoon, de man en de vrouw in gelijke mate, want beiden zijn geschapen naar het beeld en de gelijkenis van de persoonlijke God." H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 6 De gelijke waardigheid van de personen wordt gerealiseerd in lichamelijke, psychologische en ontologische complementariteit, waarbij een harmonieuze verhouding van 'eenheid in de twee' ontstaat. Alleen de zonde en de 'zondige structuren' die verankerd zijn in de cultuur hebben deze verhouding tot potentiële conflictsituatie gemaakt. De bijbelse antropologie geeft aan dat problemen met betrekking tot geslachtelijke verschillen, zowel in het openbare leven als in het persoonlijke vlak, benaderd moeten worden vanuit een relationele houding en niet met gevoelens van concurrentie of wraak.
Bovendien moet het belang en de betekenis benadrukt worden van het seksuele verschil, als een diep in man en vrouw gegrifte werkelijkheid. "Seksualiteit karakteriseert man en vrouw niet alleen op het lichamelijke niveau, maar ook psychologisch en geestelijk, en tekent zo iedere uitdrukkingsvorm." Congregatie Katholieke Vorming (seminaries en universiteiten), Schets voor een seksuele opvoeding, Educatieve richtlijnen over de menselijke liefde (1 nov 1983), 4 Seksualiteit kan niet worden teruggebracht tot alleen maar een onbelangrijk biologisch feit, maar is "een fundamentele component van de persoonlijkheid, en vormt een van de manieren van 'zijn', van zich uiten, van het in contact treden met anderen, van gevoel, van het uitdrukking geven aan en beleven van menselijke liefde". Congregatie Katholieke Vorming (seminaries en universiteiten), Schets voor een seksuele opvoeding, Educatieve richtlijnen over de menselijke liefde (1 nov 1983), 4 Dit vermogen tot liefhebben - afspiegeling en beeld van God, die liefde is - wordt ook duidelijk gemaakt in het bruidskarakter van het lichaam, waarin de mannelijkheid of de vrouwelijkheid van de persoon tot uitdrukking komt.
De menselijke dimensie van geslachtelijkheid kan niet gescheiden worden van de theologische dimensie. Het menselijk wezen, als eenheid van ziel en lichaam, wordt daarom vanaf het begin gekenmerkt door de verhouding met de ander. Deze verhouding is nog steeds goed, maar tegelijkertijd ook veranderd. Ze is goed omdat ze oorspronkelijk goed is, zoals God heeft verklaard bij de schepping. Ze is echter veranderd door de disharmonie tussen God en de mensheid ten gevolge van de zonde. Deze verandering beantwoordt niet aan het oorspronkelijke plan van God voor man en vrouw, en ook niet met de waarheid aangaande de verhouding tussen de geslachten. We moeten dus concluderen dat de verhouding goed is, maar wel gewond, en behoefte heeft aan genezing.
Welke wegen tot genezing zijn er? Als we de problemen in de verhouding tussen de geslachten alleen beschouwen en analyseren in het licht van de door zonde gekenmerkte situatie, dan keren we noodzakelijkerwijs terug tot de hierboven genoemde fouten. De logica van de zonde moet doorbroken worden en er moet een weg gevonden worden die deze verwijdert uit het hart van de zondige mensheid. Hier wordt duidelijk naar verwezen in het derde hoofdstuk van Genesis als God een Redder belooft, waarbij de "vrouw" en haar "kroost" betrokken zijn Vgl. Gen. 3, 15 . Aan deze belofte zal een lange voorbereiding in de geschiedenis vooraf gaan, voor de vervulling komt.
Een eerste overwinning op het kwade zien we in het verhaal van Noach, een rechtschapen man die, onder Gods leiding, met zijn gezin en de verschillende diersoorten, aan de zondvloed ontkomt. Vgl. Gen. 6-9 Het is echter vooral in Gods uitverkiezing van Abraham en zijn nageslacht Vgl. Gen. 12, 1. e.v. dat de hoop op redding wordt bevestigd. Zo begint God zijn aanschijn te openbaren opdat, door het uitverkoren volk, de mensheid de weg zal leren kennen om te komen tot gelijkenis met Hem, dat wil zeggen, de weg van heiligheid en daarmee de omvorming van het hart. Onder de vele manieren waarop God zich - met een langdurige en geduldige pedagogie - aan zijn volk openbaart Vgl. Heb. 1, 1 vinden we het weerkerende thema van het verbond tussen man en vrouw. Dit is paradoxaal in het licht van het drama dat in Genesis wordt verhaald en dat zich heel concreet herhaalt in de tijd van de profeten, als ook in het licht van de vermenging van het heilige en het seksuele in de godsdiensten die Israël omringden. Toch is deze symboliek onmisbaar voor het begrip van de wijze waarop God zijn volk bemint: God maakt zich bekend als de Bruidegom die Israël, zijn Bruid, liefheeft.
Als, in deze verhouding, God omschreven kan worden als een "jaloerse God" Vgl. Ex. 20, 5 Vgl. Nah. 1, 2 en Israël aangeklaagd kan worden als "overspelige" bruid of "hoer" (vgl. Hos 2,4-15; Ez 16,15-34), is dat op grond van de hoop, steeds weer bekrachtigd door de profeten, dat Jeruzalem de volmaakte bruid zal worden. "Zoals een jongeman een meisje huwt, zo zal Hij, die u opbouwt, u huwen. En zoals de bruidegom blij is met zijn bruid, zo zal uw God zich verblijden om u" (Jes. 62, 5). Herschapen "in recht en gerechtigheid, in goedheid en erbarming" (Hos. 2, 21), zal zij die ver afgedwaald was om leven en geluk te zoeken bij valse goden terugkeren en "weer gewillig (worden), zoals in de dagen van haar jeugd" (Hos. 2, 17) ten opzichte van Hem die tot haar hart zal spreken. Zij zal horen hoe er tot haar gezegd wordt: "Hij die u gemaakt heeft is uw man" (Jes. 54, 5). Hier wordt dezelfde fundamentele werkelijkheid uitgedrukt als in het Boek Jesaja, dat parallel aan het mysterie dat God voltrekt door de mannelijke figuur van de lijdende Dienaar, de vrouwelijke figuur van Sion oproept, die getooid is met een transcendentie en heiligheid die een voorafbeelding vormen van de gave van het heil, dat voor Israël bestemd is.
Het Hooglied vormt een belangrijk moment in het gebruik van deze vorm van openbaring. In de woorden van een zeer menselijke liefde, waarbij de lof wordt gezongen van de schoonheid van het menselijk lichaam en de vreugde van het zoeken naar elkaar, wordt ook de liefde van God voor Zijn volk tot uitdrukking gebracht. De Kerk dwaalt dus niet als zij in deze bijna vermetele verbinding van het geheel menselijke met het geheel goddelijke, door hetzelfde taalgebruik, het mysterie van haar verhouding tot Christus herkent. In de loop van het Oude Testament krijgt de heilsgeschiedenis een vorm waarin zowel het mannelijke als het vrouwelijke een rol speelt. Hoewel de termen bruidegom en bruid duidelijk een metaforische dimensie hebben, evenals het verbond, brengen ze de dynamiek van het heil tot uitdrukking en zijn veel meer dan 'alleen maar' metaforen. Deze bruidstaal raakt namelijk aan het wezen van de verhouding die God met zijn volk opbouwt, hoewel die verhouding natuurlijk de menselijke bruidservaring overstijgt. Op dezelfde manier zijn de concrete voorwaarden van de verlossing in het spel in profetische uitspraken zoals die van Jesaja, waarin mannelijke en vrouwelijke rollen met elkaar verbonden worden in het verkondigen en voorafbeelden van het verlossingswerk dat God gaat voltrekken. Deze verlossing vestigt de aandacht van de lezer op zowel de mannelijke figuur van de Lijdende Dienaar als op de vrouwelijke figuur van Sion. De profetische uitspraken van Jesaja bewegen zich tussen de laatstgenoemde en de Dienaar van God, voordat ze hun hoogtepunt bereiken aan het einde van het boek met het mystieke visioen van Jeruzalem, dat op één dag een volk baart Vgl. Jes. 66, 7-14 , een profetie over de grote nieuwe dingen die God op het punt staat te verwezenlijken. Vgl. Jes. 48, 6-8
Al deze voorafbeeldingen vinden hun vervulling in het Nieuwe Testament. Van de ene kant omvat en overstijgt Maria, de uitverkoren dochter van Sion, als vrouw, de situatie van Israël, de Bruid, die wachtte op de dag van haar verlossing. Aan de andere kant toont de mannelijkheid van de Zoon hoe Jezus in zijn Persoon alles aanneemt dat de symboliek van het Oude Testament had toegepast op de liefde van God voor zijn volk, beschreven als de liefde van een bruidegom voor zijn bruid. Jezus en Maria, zijn moeder, verzekeren zo niet alleen de continuïteit van het Nieuwe Testament met het Oude, maar steken daar boven uit, omdat met Jezus Christus "de hele nieuwheid" zichtbaar wordt, zoals St. Irenaeus zegt. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 4, 34, 1, in: SC 100, 846: "Omnem novitatem attulit semetipsum afferens." Dit aspect wordt bijzonder benadrukt door het evangelie van Johannes. Bij de bruiloft van Kana krijgt Jezus van zijn moeder, die "vrouw" genoemd wordt, het verzoek om als teken te zorgen voor de nieuwe wijn van de toekomstige bruiloft met de mensheid Vgl. Joh. 2, 1-12 . Deze Messiaanse bruiloft wordt werkelijkheid op het kruis als, weer in de aanwezigheid van zijn moeder, die opnieuw "vrouw" genoemd wordt, uit het geopende hart van de Gekruisigde het Bloed/de Wijn van het Nieuwe Verbond stroomt Vgl. Joh. 19, 25-27.34 . De oude exegetische traditie ziet in Maria in Kana de "figura Synagogae" en de "inchoatio Ecclesiae". Het wekt daarom geen verbazing als Johannes de Doper, in antwoord op de vraag wie hij is, zichzelf omschrijft als "de vriend van de bruidegom", die verheugd is als hij de stem van de bruidegom hoort en zich bij zijn komst moet terugtrekken: "De bruidegom is hij die de bruid heeft, maar de vriend van de bruidegom, die staat te luisteren of hij hem hoort, is al vol blijdschap wanneer hij de stem van de bruidegom verneemt. Zo nu is mijn vreugde en ze is volkomen. Hij moet groter worden, ik kleiner" (Joh. 3, 29-30). Vgl. Mt. 9, 15. en parallelteksten.Hier geeft het vierde Evangelie op een diepere wijze een gedachte weer die ook in de synoptische Evangeliën gevonden wordt . H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Brief aan de Gezinnen - Bij gelegenheid van het Internationaal Jaar van het Gezin, Gratissimam sane (2 feb 1994), 18. Over het thema Christus de Bruidegom
Bij zijn apostolische arbeid ontwikkelt Paulus de hele bruidszin van de verlossing door het christelijke leven te beschouwen als een bruidsmysterie. Hij schrijft aan de Kerk van Korinte, die hij had gesticht: "Gij weet toch dat mijn na-ijver voor u de na-ijver van God zelf is. Met uw enige bruidegom Christus heb ik u verloofd om u als een ongerepte maagd tot Hem te voeren" (2 Kor. 11, 2).
In de Brief aan de christenen van Efeze wordt de bruidsverhouding tussen Christus en de Kerk weer opgepakt en zorgvuldig uitgediept. In het Nieuwe Verbond is de geliefde bruid de Kerk, zoals de Heilige Vader leert in zijn Brief aan de gezinnen: "Deze bruid, over wie de brief aan de Efeziërs spreekt, stelt zich in iedere gedoopte tegenwoordig en is als een persoon die zich toont aan haar bruidegom: 'Hij heeft de Kerk heeft liefgehad: Hij heeft zich voor haar overgeleverd ... Hij heeft de Kerk tot zich gevoerd als een heerlijke bruid, zonder vlek of rimpel of fout, heilig en onbesmet' (Ef. 5, 25-27)." H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Brief aan de Gezinnen - Bij gelegenheid van het Internationaal Jaar van het Gezin, Gratissimam sane (2 feb 1994), 19 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 23 Bij de beschouwing van de eenheid van man en vrouw zoals die beschreven wordt bij de schepping van de wereld Vgl. Gen. 2, 24 , roept de apostel uit: "Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de Kerk" (Ef. 5, 32). De liefde tussen man en vrouw, beleefd in de kracht van de doopgenade, wordt nu het sacrament van de liefde tussen Christus en zijn Kerk, en een getuigenis van het mysterie van trouw en eenheid waaruit de "Nieuwe Eva" wordt geboren en waaruit ze haar aardse bedevaart beleeft op weg naar de vervulling van de eeuwige bruiloft.
Het hart van christelijke echtparen, die binnengevoerd zijn in het Paasmysterie en gemaakt zijn tot levende tekenen van de liefde tussen Christus en zijn Kerk, wordt vernieuwd. Zij zijn in staat de verhoudingen te vermijden die worden gekenmerkt door het soort begeerte en de neiging de ander te overheersen, die de breuk met God door de eerste zonde in het leven van het eerste mensenpaar heeft ingebracht. Door hen wordt de goedheid van de liefde, waar het gewonde menselijke hart altijd naar is blijven verlangen, geopenbaard met nieuwe accenten en mogelijkheden. In dit licht kan Jezus, in antwoord op de vraag naar scheiding Vgl. Mt. 19, 3-9 herinneren aan de eisen van het verbond tussen man en vrouw, zoals die door God aan het begin gewild zijn, dat wil zeggen vóór de inbreuk van de zonde, die de latere aanpassingen van de wet van Mozes hadden gerechtvaardigd. Deze uitspraak van Jezus wil helemaal geen starre en onbarmhartige wet opleggen, maar is daadwerkelijk de verkondiging van een "blijde boodschap", de boodschap van trouw die sterker is dan de zonde. De kracht van de opstanding maakt de overwinning mogelijk van trouw op zwakte, op opgelopen verwondingen en op de zonden van het echtpaar. In de genade van Christus, die hun hart vernieuwt, kunnen man en vrouw bevrijd worden van de zonde en de vreugde kennen van wederzijdse zelfgave.
"Want gij allen die in Christus zijt gedoopt, zijt met Christus bekleed ... er is geen man en vrouw", schrijft de heilige Paulus aan de Galaten (Gal. 3, 27-28). De apostel Paulus zegt niet dat het verschil tussen man en vrouw, waarvan hij elders zegt dat dit tot Gods plan behoort, uitgewist is. Hij bedoelt dat in Christus de rivaliteit, de vijandschap en het geweld, die de verhouding tussen man en vrouw misvormd hebben, overwonnen kunnen worden en overwonnen zijn. In deze zin wordt het verschil tussen man en vrouw meer dan ooit bevestigd; we vinden het tot aan het einde van de Bijbelse openbaring. In het laatste uur van de huidige geschiedenis verschijnen in de Openbaring van Johannes "een nieuwe hemel" en "een nieuwe aarde" (Openb. 21, 1) en in het visioen duikt de vrouwelijke gestalte van de stad Jeruzalem op "gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid" (Openb. 21, 2). De Openbaring eindigt met de woorden van de Bruid en de Geest die smeken om de komst van de Bruidegom: "Kom, Heer Jezus!" (Openb. 22, 20).
Zo wordt geopenbaard dat man of vrouw zijn ontologisch tot de schepping behoort en ertoe bestemd is over de grenzen van de tegenwoordige tijd heen te blijven bestaan, uiteraard in een verheerlijkte vorm. Zo kenmerkt het man of vrouw zijn de liefde "die nimmer vergaat" (1 Kor. 13, 8), ofschoon de tijdelijke en aardse uitdrukking van de seksualiteit vergankelijk is en behoort tot een levensfase die gekenmerkt wordt door voortplanting en dood. Het ongehuwd zijn omwille van het Koninkrijk der hemelen is een profetisch teken van dit toekomstig bestaan als man en vrouw. Zij die celibatair leven lopen als het ware vooruit op de werkelijkheid van een leven dat, hoewel het leven van een man of van een vrouw, niet langer onderworpen is aan de huidige beperkingen van de huwelijksrelatie Vgl. Mt. 22, 30 . Voor de gehuwden is het celibaat een verwijzing naar en een profetisch teken van de voltooiing die hun eigen verhouding zal vinden in de ontmoeting met God van Aangezicht tot aangezicht.
Vanaf het eerste moment van de schepping zijn man en vrouw verschillend en dat zullen ze in alle eeuwigheid blijven. Geplaatst in het Paasmysterie van Christus, zullen ze hun verschil niet langer zien als een oorzaak van onenigheid die overwonnen moet worden door ontkenning of het wegpoetsen van de verschillen, maar juist als de mogelijkheid tot samenwerking, die verwezenlijkt moet worden in wederzijds respect voor het verschil. Van hieruit openen zich nieuwe perspectieven voor een diepgaander begrip wat betreft de waardigheid van de vrouw en haar rol in de menselijke samenleving en de Kerk.