
William Kardinaal Levada - 3 mei 2011
Op 30 april 2001 heeft paus Johannes Paulus II het Motu proprio H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Sacramentorum sanctitatis tutela
Afkondiging van de normen betreffende de meest ernstige delicten, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer
(30 april 2001) (STT) gepromulgeerd, waarmee het door een clericus begane seksuele misbruik van een minderjarige onder de 18 jaar in de lijst van de Congregatie voor de Geloofsleer
Normae de gravioribus delictis
(21 mei 2010) werd opgenomen die zijn voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer. De verjaringstermijn voor dit delict werd op 10 jaar vastgesteld, te beginnen vanaf het ogenblik dat de minderjarige het 18e levensjaar heeft voltooid. De bepalingen van het H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Sacramentorum sanctitatis tutela
Afkondiging van de normen betreffende de meest ernstige delicten, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer
(30 april 2001) gelden voor clerici van de Latijnse Kerk, als ook voor die van de oosterse Kerken, voor de clerus over de hele wereld, als ook voor de reguliere clerus.
In 2003 verleende paus Johannes Paulus II de toenmalige prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, Jozef Ratzinger, enige bijzondere volmachten om een grotere flexibiliteit in het voeren van strafprocessen bij deze delicta graviora mogelijk te maken. Zo werd bijvoorbeeld de mogelijkheid geschapen een administratief strafproces te voeren of in bijzonder zware gevallen te vragen om wegzending uit de klerikale stand van de clerici ex officio. Deze volmachten werden in de door paus Benedictus XVI op 21 mei 2010 goedgekeurde bewerkte Congregatie voor de Geloofsleer
Normae de gravioribus delictis
(21 mei 2010) opgenomen. In de nieuwe normen werd in het geval van seksueel misbruik van minderjarigen de verjaringstermijn, die met de voltooiing van het 18e levensjaar begint te lopen, op 20 jaar vastgesteld. In bijzondere gevallen kan de Congregatie voor de Geloofsleer eventueel van verjaring afwijken. In de Congregatie voor de Geloofsleer
Normae de gravioribus delictis
(21 mei 2010) werden ook uitdrukkelijk het kopen, bezitten en verspreiden van pedopornografisch materiaal gespecificeerd.
Voor de behandeling van gevallen van seksueel misbruik van minderjarigen zijn op de eerste plaats de bisschoppen en de hogere oversten verantwoordelijk. Wanneer een aangifte niet volledig onjuist blijkt te zijn, moet de bisschop, de hogere overste of iemand die van hen de opdracht heeft gekregen, een canoniek onderzoek doen overeenkomstig Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), resp. 4e Concilie van Lateranen
Caput 2. De errore Abbatis Ioachim
Hfd 2. Over de dwalingen van abt Joachim de Fiore
(11 november 1215), evenals Congregatie voor de Geloofsleer
Normae de gravioribus delictis
(21 mei 2010).
Wanneer de beschuldiging geloofwaardig blijkt, moet de zaak worden doorverwezen naar de Congregatie voor de Geloofsleer. Na bestudering van de aangelegenheid zal de Congregatie voor de Geloofsleer de bisschop of de hogere overste aanwijzingen geven hoe nu verder dient te worden gehandeld. Tegelijkertijd zal zij behulpzaam zijn om te garanderen dat passende maatregelen worden genomen. Daarbij wordt zowel voor een juist proces voor de beschuldigde clericus gezorgd, waarbij het fundamentele recht op verdediging in acht wordt genomen, als ook het welzijn van de Kerk, inclusief het welzijn van het slachtoffer, wordt gewaarborgd. In dit verband moet eraan worden herinnerd dat het opleggen van een straf voor onbepaalde tijd, zoals bijvoorbeeld wegzending uit de clericale staat, normaal een gerechtelijk proces vereist. Naar canoniek recht Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1342 kunnen de ordinarissen geen straffen voor onbepaalde tijd opleggen per buitenrechtelijk decreet. Daartoe moeten zij zich tot de Congregatie voor de Geloofsleer wenden, die het toekomt een definitief oordeel te vellen over de schuld en over een eventuele ongeschiktheid van de clericus voor de pastoraal en de overeenkomstige straf voor onbepaalde tijd op te leggen.
De canonieke maatregelen die worden toegepast ten opzichte van een clericus die schuldig is bevonden aan seksueel misbruik van een minderjarige, zijn in principe van tweeërlei aard:
Het komt de bisschop of de hogere overste toe voor het algemeen welzijn te zorgen en vast te stellen welke van de in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), resp. 4e Concilie van Lateranen
Caput 2. De errore Abbatis Ioachim
Hfd 2. Over de dwalingen van abt Joachim de Fiore
(11 november 1215) genoemde voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen. Volgens Congregatie voor de Geloofsleer
Normae de gravioribus delictis
(21 mei 2010) kan dat geschieden, zodra het vooronderzoek is begonnen.
Ten slotte dient het volgende te worden opgemerkt: wanneer een bisschoppenconferentie voornemens is bijzondere normen uit te vaardigen, moeten deze particuliere normen, onverlet de noodzakelijke goedkeuring door de Heilige Stoel, steeds als een aanvulling, echter niet als een vervanging van de wetgeving van de universele Kerk worden gezien. Derhalve moeten particuliere normen zowel met het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), resp. 4e Concilie van Lateranen
Caput 2. De errore Abbatis Ioachim
Hfd 2. Over de dwalingen van abt Joachim de Fiore
(11 november 1215) overeenstemmen, als ook met het Motu proprio H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Sacramentorum sanctitatis tutela
Afkondiging van de normen betreffende de meest ernstige delicten, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer
(30 april 2001) (30 april 2001) in zijn Congregatie voor de Geloofsleer
Normae de gravioribus delictis
(21 mei 2010). In het geval dat een bisschoppenconferentie ertoe zou beslissen verplichtende normen uit te vaardigen, is het noodzakelijk bij de bevoegde dicasteries van de Romeinse Curie om de recognitio te vragen.