Wat wil heilig zijn, zeggen? Wie is geroepen heilig te zijn? Men is nog dikwijls geneigd te denken dat heiligheid voorbehouden is voor enkele zeldzame uitverkorenen. De heilige Paulus spreekt daarentegen over Gods grote plan van God: “In Hem heeft Hij ons uitverkoren voor de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht” (
Ef. 1, 4). En hij spreekt over ons allen. In het centrum van Gods plan staat Christus, in wie God Zijn gelaat toont: het mysterie dat in de eeuwen verborgen was, heeft zich ten volle getoond in het Woord dat mens geworden is. Paulus zegt: “Want in Hem heeft God willen wonen in heel zijn volheid” (
Kol. 1, 19). In Christus is de levende God nabij willen komen, zichtbaar, aanraakbaar, hoorbaar, opdat iedereen zou kunnen putten uit Zijn volheid aan genade en waarheid
Vgl. Joh. 1, 14-16
. Daarom kent heel het christelijk bestaan één enkele wet boven alles, degene die de heilige Paulus uitdrukt in een formule die in al zijn geschriften terugkeert: in Jezus Christus. Heiligheid, de volheid van christelijk leven, bestaat niet in buitengewone ondernemingen, maar in de vereniging met Christus, in het beleven van Zijn mysteries, in het eigen maken van Zijn houding, gedachten, gedragingen. De maat van heiligheid wordt gegeven door de maat die Christus in ons bereikt, door de maat waarin wij ons leven door de kracht van de Heilige Geest naar het Zijne modelleren. Het is conform zijn met Jezus, zoals de heilige Paulus zegt: “Want die Hij te voren heeft gekend, heeft Hij ook te voren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon” (
Rom. 8, 29). En de heilige Augustinus roept uit: “Mijn leven zal levend zijn helemaal van U vervuld”
H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 10,28. Het spreekt in de
2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) duidelijk over de universele roeping tot heiligheid door te zeggen dat niemand ervan is uitgesloten: “In de menigvuldige levensvormen en –taken is het één en dezelfde heiligheid waarnaar allen streven die, door de Geest van God bewogen, … de arme, nederige en kruis dragende Christus navolgen, om ook aan zijn heerlijkheid deelachtig te worden”
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 41.