H. Paus Johannes Paulus II - 24 februari 1980
De viering van de Eucharistie, begonnen in 'de Bovenzaal' met het Laatste Avondmaal, heeft een lange geschiedenis, even lang als de geschiedenis van de Kerk zelf. In de loop van die geschiedenis zijn er weliswaar bepaalde veranderingen in aangebracht wat betreft de bijkomstige elementen, maar het wezen van het Mysterie, zoals dit tijdens het Laatste Avondmaal door de Verlosser van de wereld is ingesteld, is onveranderd gebleven. Ook het Tweede Vaticaans Concilie heeft een en ander veranderd, waardoor de huidige liturgie van de mis enigermate afwijkt van de vorm van de mis die voor het Concilie heeft gegolden. Maar het is hier niet mijn bedoeling over die verschillen te gaan spreken. Beter is het om stil te staan bij datgene wat onveranderlijk tot het wezen van de liturgie van de Eucharistie behoort.
Met dit wezenlijke hangt immers nauw het karakter samen van de Eucharistie als 'sacrum', dat wil zeggen: als heilige en sacrale handeling. Zij is een heilige en sacrale handeling, want degene die in haar aanwezig is en handelt, is Christus, 'de heilige van God', (Lc. 1, 34)(Joh. 6, 69)(Hand. 3, 14)(Openb. 3, 7) die gezalfd is door de Heilige Geest, (Hand. 10, 38)(Lc. 4, 18) 'door de Vader geheiligd' (Joh. 10, 36) om vrijwillig zijn leven te geven en weer terug te nemen, Vgl. Joh. 10, 17 de 'hogepriester van het nieuwe verbond'. (Hebr. 3, 1)(Hebr. 4, 15) Hijzelf immers, in wiens persoon de celebrant optreedt, doet zijn intrede in het heiligdom en verkondigt daar zijn Evangelie. Zelf is Hij vervolgens 'tegelijkertijd de offerende alsook degene die als offergave wordt opgedragen, zowel degene die consacreert alsook degene die geconsacreerd wordt'.As was stated in the ninth-century Byzantine liturgy, according to the most ancient codex, known formerly as Barberino di San Marco (Florence), and, now that it is kept in the Vatican Apostolic Library, as Barberini Greco 366 f. 8 verso, lines 17-20. This part has been published by F.E. Brightman, Liturgies Eastern and Western, I. Eastern Liturgies, Oxford 1896, p. 318, 34-35. Heilig en sacraal is deze handeling want daarin staan de heilige gedaanten centraal, de 'Sancta sanctis', dat wil zeggen: 'de heilige zaken - Christus, de heilige - die aan de heiligen gegeven worden', zoals bijna alle liturgieën van het Oosten zingen op het moment dat het Eucharistisch brood omhooggeheven wordt om de gelovigen uit te nodigen tot de maaltijd des Heren.
Het sacrale karakter van de mis is derhalve niet zoiets als een 'sacralisering', dat wil zeggen: een menselijke toevoeging aan de handeling van Christus in 'de Bovenzaal'. Want het Avondmaal op die Witte Donderdag is zelf een heilige rite geweest, een allereerste en grondleggende liturgie waarin Christus zelf beloofde voor ons zijn leven te zullen geven en op sacramentele wijze het mysterie van zijn lijden en verrijzenis heeft gevierd, dat als het ware het hart is van elke mis. Voortkomend uit deze liturgie bezitten onze vieringen van de mis uit zich reeds een volledige liturgische vorm die, ofschoon voor elke afzonderlijke rite verschillend, toch in wezen steeds hetzelfde blijft. Het 'sacrum' van de mis is met andere woorden een door Hemzelf ingestelde sacraliteit. In de woorden en de handelingen van iedere priester, waaraan de bewuste en actieve deelneming beantwoordt van heel de Eucharistie-vierende gemeenschap, klinken de woorden en handelingen van het Laatste Avondmaal als een echo door.
Het allerheiligst Offer wordt door de priester 'in persona Christi' opgedragen, wat méér betekent dan alleen maar 'in naam van Christus' of 'in plaats van Christus'. Dat het 'in persona' opgedragen wordt, betekent: in die heel speciale, sacramentele vereenzelviging met de 'hogepriester in eeuwigheid', Opening Prayer of the Second Votive Mass of the Holy Eucharist: Missale Romanum, ed. cit., p. 858. die zelf de eigenlijke bewerker en de handelende hoofdpersoon is bij dit, zijn offer. Daarin kan werkelijk niemand Hem vervangen. Immers, Hij alleen, alleen Christus was en is nog steeds waarachtig en zeker in staat 'al onze zonden goed te maken en ... die van de hele wereld'. (1 Joh. 2, 2)(1 Joh. 4, 10) Alleen zijn offer, en niet dat van een ander kon en kan nog steeds verzoenende kracht hebben voor het aanschijn van God, voor het aanschijn van de allerheiligste Drie-eenheid, ten overstaan van zijn alles overtreffende heiligheid. Van hieruit, uit het bewustzijn van deze werkelijkheid, valt vervolgens licht op de aard en betekenis van de priester-celebrant: deze immers wordt, wanneer hij het Allerheiligste Offer opdraagt en handelt 'in persona Christi', op sacramentele (en tegelijk onuitsprekelijke) wijze binnengeleid en ingevoegd in het hart zelf van dit 'sacrum', waarin hij op zijn beurt, geestelijk, al degenen betrekt die aan de Eucharistische samenkomst deelnemen.
Aan dit 'sacrum', dat in verschillende liturgische vormen wordt voltrokken, kan soms het een of ander bijkomstig aspect ontbreken, maar waar het op geen enkele manier van beroofd mag worden dat is van zijn wezenlijk sacrale karakter en van zijn sacramentaliteit, want die zijn door Christus zelf gewild en worden door de Kerk doorgegeven en beheerd. Evenmin mag dit 'sacrum' voor andere doeleinden worden misbruikt. Wanneer het Eucharistisch mysterie wordt ontdaan van zijn karakter als sacrament en offer, dan houdt het eenvoudigweg op als zodanig te bestaan. Het verdraagt geen enkele 'profane' nabootsing, wat heel gemakkelijk, (ja zelfs bijna altijd), uitloopt op een profanisering. Dit is iets waaraan altijd herinnerd moet worden, maar misschien vooral in onze tijd, waarin wij de tendens constateren om het onderscheid tussen 'het heilige' en het 'profane' op te heffen, en waarin (althans op sommige plaatsen) de tendens tot desacralisering wijd verbreid is.
Op de Kerk rust in deze omstandigheden de plicht dit 'sacrum' van de Eucharistie veilig te stellen en te bevestigen. In onze maatschappij, waaraan het pluralisme eigen is en die zelfs vaker bewust een geseculariseerde levenswijze volgt, krijgt ditzelfde 'sacrum' zijn burgerrecht bovendien van het levende geloof van de Christelijke gemeenschap, dat wil zeggen van een geloof dat zich bewust is van zijn rechten ten overstaan van hen die niet hetzelfde geloof delen. Aan de plicht om ieders geloof te eerbiedigen, beantwoordt immers het tegelijkertijd natuurlijk en burgerlijk recht op zowel gewetens- als godsdienstvrijheid.
In het theologisch en liturgisch spraakgebruik heeft het sacrale karakter van de Eucharistie haar uitdrukking gevonden, en nog steeds wordt het daarin uitgedrukt. We speak of the divinum Mysterium, the Sanctissimum, the Sacrosanctum, meaning what is sacred and holy par excellence. For their part, the Eastern churches call the Mass raza or mysterion, hagiasmos, quddasa, qedasse, that is to say "consecration" par excellence. Furthermore there are the liturgical rites, which, in order to inspire a sense of the sacred, prescribe silence, and standing or kneeling, and likewise professions of faith, and the incensation of the Gospel book, the altar, the celebrant and the sacred species. They even recall the assistance of the angelic beings created to serve the Holy God, i.e., with the Sanctus of our Latin churches and the Trisagion and Sancta Sanctis of the Eastern liturgies. Dit gevoel voor de objectieve sacraliteit van het Eucharistisch mysterie is dermate constitutief voor het geloof van het volk Gods, dat het er steeds door verrijkt en versterkt wordt. For instance, in the invitation to receive communion, this faith has been so formed as to reveal complementary aspects of the presence of Christ the Holy One: the epiphanic aspect noted by the Byzantines ("Blessed is he who comes in the name of the Lord: The Lord is God and has appeared to us". La divina Liturgia del santo nostro Padre Giovanni Crisostomo, Roma Grotta ferrata 1967, pp.136f.); the aspect of relation and union sung of by the Armenians Liturgy of St. Ignatius of Antioch: "Unus Pater sanctus nobiscum, unus Filius sanctus nobiscum, unus Spiritus sanctus nobiscum" Die Anaphora des heiligen Ignatius von Antiochien, libersetzt von A. Rucker, Oriens Christianus, 3 ser., 5 (1930), p. 76); and the hidden heavenly aspect celebrated by the Chaldeans and Malabars (cf. the antiphonal hymn sung by the priest and the assembly after Communion: F.E. Brightman, op. cit., p. 299. De bedienaren van de Eucharistie moeten zich daarom, met name in onze tijd, laten inspireren door de volheid van dit levende geloof, en in het licht daarvan dienen zij al wat krachtens de wil van Christus en de Kerk deel uitmaakt van hun priesterlijke bediening, te verstaan en te volbrengen.
Vóór alles echter is de Eucharistie een offer: een offer van verlossing namelijk, en tegelijkertijd het offer van het Nieuwe Verbond, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 2.47 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 3.28 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 2 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 13 Vgl. Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 2-6 zoals wij geloven, en zoals ook de Oosterse Kerken duidelijk belijden: 'Het huidige offer - zo heeft eeuwen geleden de Griekse Kerk geleerd - is werkelijk gelijk aan wat eens opgedragen is door het eniggeboren mensgeworden Woord; door Hem wordt het nu zowel als toen opgedragen, want het is hetzelfde en enige offer'. 47 Op grond daarvan worden, wanneer dit enige offer van ons heil tegenwoordig gesteld wordt, mens en wereld in de Paasnieuwheid van de verlossing weer aan God teruggegeven. Deze teruggave kan er niet aan ontbreken: zij vormt immers de grondslag van het Nieuw en eeuwig verbond'. Zou zij ontbreken, dan zou men zowel een vraagteken moeten plaatsen achter de voortreffelijkheid van het offer zelf van de verlossing, dat nochtans volmaakt was en definitief, alsook achter het offerkarakter van de heilige mis. Juist omdat de Eucharistie echt een offer is, bewerkt zij deze teruggave aan God.
Daaruit volgt dat de celebrant, juist als bedienaar van dat offer, in waarachtige zin priester is: krachtens de bijzondere volmacht die hij bij zijn wijding verkregen heeft, voltrekt hij de offerhandeling waarin de mensen tot God worden teruggebracht. Van hun kant dragen allen die aan de Eucharistie deelnemen, zonder evenwel te offeren zoals hij, niettemin met hem krachtens het algemeen priesterschap hun eigen geestelijke offers op waarnaar brood en wijn, vanaf het moment dat zij of het altaar worden geplaatst, verwijzen. Deze liturgische handeling immers, waaraan in bijna alle liturgieën op plechtige wijze gestalte wordt gegeven, 'behoudt zijn waarde en geestelijke betekenis'. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 49. c Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5 Brood en wijn worden in zekere zin het symbool van al wat de Eucharistievierende gemeenschap van haar kant als gave aan God aan biedt en Hem geestelijk als offer opdraagt. Het is daarom van groot belang dat dit, in strikte zin eerste moment van de liturgie van de Eucharistie, ook door de deelnemers met het hart beleefd en in daden uitgedrukt wordt. Daartoe dient de zogenaamde gavenprocessie zoals de recente liturgische hervorming dit heeft vastgesteld 49 en die volgens zeer oude traditie begeleid wordt met een psalm of een lied. Willen allen deze liturgische act, waaraan tegelijkertijd de celebrant met eigen woorden uitdrukking geeft, bewust meemaken, dan moet zij bovendien een zekere tijd duren. Dit besef, dat zij het zijn die de offergaven aandragen, dient vervolgens tijdens heel de mis levendig te blijven. Ja zelfs dient het zijn volheid te bereiken op het moment van de consecratie en van de aanbieding tijdens de anamnese, vanwege het fundamentele belang van dit hoogtepunt van het offer. Dit wordt trouwens bevestigd door de woorden van het eucharistisch gebed, die de priester met luide stem uitspreekt. Het lijkt nuttig hier enkele uitdrukkingen aan te halen uit het derde, eucharistisch gebed, die wel heel duidelijk het offerkarakter van de Eucharistie doen uitkomen, en waarin de offergave van onszelf verbonden wordt met die van Christus:
'Wij vragen U, Heer: zie welwillend neer op het offer van uw Kerk, en wil er uw Zoon in herkennen, door wiens dood Gij ons met U verzoend hebt. Geef dat wij mogen worden verkwikt door het nuttigen van zijn Lichaam en Bloed. Vervul ons van zijn Heilige Geest opdat men ons in Christus zal zien worden tot één lichaam en één geest. Moge Hij ons maken tot een blijvende offergave voor U'.
Dit offerkarakter wordt overigens in elke viering al eerder tot uitdrukking gebracht, in de woorden namelijk waarmee de priester de aanbieding van de gaven afsluit en waarmee hij de gelovigen aanspoort te bidden
'dat mijn en uw offer aanvaard kan worden door God de almachtige Vader'.
Deze woorden hebben een bindende kracht, want daarin ligt de eigen aard van heel de Eucharistische liturgie uitgedrukt, evenals de volheid van haar goddelijke en kerkelijke inhoud.
Ieder die gelovig deelneemt aan de Eucharistie, geeft er zich rekenschap van dat zij een 'offer' is, dat wil zeggen een 'geconsacreerde offergave'. Want het brood en de wijn die op het altaar worden geplaatst en waarmee de godsvrucht en de geestelijke offers van de deelnemers worden verbonden, worden vervolgens zo geconsacreerd dat zij waarachtig, werkelijk en wezenlijk tot het Lichaam worden en het Bloed dat Christus zelf heeft gegeven en vergoten. Zo stellen, krachtens de consecratie, de gedaanten van brood en wijn op sacramentele en onbloedige wijze het bloedige offer van verzoening tegenwoordig, Vgl. Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 2-5 dat Hij op het kruis aan zijn Vader heeft opgedragen voor het heil van de wereld. Hij alleen immers heeft de mensen met de Vader verzoend door in een daad van hoogste toewijding en opoffering zichzelf als slachtoffer ter verzoening aan te bieden: 'Hij heeft de oorkonde met haar bezwarende bepalingen, die tegen ons getuigde, verscheurd'. (Kol. 2, 14) Tot dit offer, dat op sacramentele wijze op het altaar wordt vernieuwd, dragen derhalve de offergaven van brood en wijn, samen met de godsvrucht van de gelovigen, iets bij dat door niets vervangen kan worden: het zijn immers juist die gaven die door de consecratie van de priester tot de heilige gedaanten worden. Dit blijkt ook heel duidelijk uit de houding van de priester wanneer hij het eucharistisch gebed uitspreekt, en nog het meest bij de consecratie, en vervolgens wanneer de viering van het heilig offer en de deelneming eraan gepaard gaan met het besef: 'de Meester is daar en roept u'. (Joh. 11, 28) Dit roepen van de Heer dat vanuit zijn offer tot ons klinkt, ontsluit ons hart opdat het zich - gezuiverd door het mysterie van onze verlossing - met Hem verenigt in de Eucharistische Communie, die op haar beurt aan de deelneming aan de mis dat rijpe en volle gewicht verleent dat verplichtingen schept voor het hele leven van de mens: 'De Kerk bedoelt echter dat de gelovigen niet alleen deze smetteloze offergave aanbieden, maar ook zichzelf leren aanbieden en van dag tot dag, door Christus, de Middelaar, groeien naar de volmaakte eenheid met God en onder elkaar, opdat God uiteindelijk alles in allen moge zijn'. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 55. f
Het is dan ook nodig en passend dat er opnieuw en intens onderricht gegeven wordt, met de bedoeling dat alle rijkdommen die er in de nieuwe liturgie vervat liggen, worden ontsloten. De liturgische vernieuwing immers, die na het Tweede Vaticaans Concilie is doorgevoerd, heeft aan het Eucharistisch Offer om zo te zeggen een veel grotere zichtbaarheid gegeven. Nog afgezien van andere elementen, dragen daar de woorden van het Eucharistisch gebed toe bij, die door de celebrant met luide stem worden uitgesproken, vooral de woorden van de consecratie en de acclamatie door de gemeenschap, onmiddellijk na de opheffing.
Vervult dit alles ons met vreugde, dan dienen we toch ook te bedenken dat deze veranderingen om een nieuw bewustzijn en een geestelijke rijpheid vragen, niet alleen van de celebrant - te meer nu hij tegenwoordig 'met het gezicht naar het volk' celebreert - maar evenzeer van de gelovigen. De Eucharistische eredienst wordt rijper en groeit wanneer de woorden van het Eucharistisch gebed, en met name die van de consecratie, in grote nederigheid en eenvoud zo worden uitgesproken dat zij verstaan kunnen worden, op een mooie en waardige manier die past bij de heiligheid ervan; wanneer deze allerbelangrijkste handeling van de Eucharistie voltrokken wordt zonder haast, terwijl men er zich door zo'n ingetogen aandacht en godsvrucht op toelegt dat de deelnemers de verhevenheid aanvoelen van het mysterie dat voltrokken wordt, en dit in hun houding laten blijken.