H. Paus Johannes Paulus II - 31 mei 1998
Daar de Eucharistie werkelijk het hart van de zondag is, begrijpt men waarom de zielenherders vanaf de eerste eeuwen tot op heden hun gelovigen steeds weer gewezen hebben op de noodzaak deel te nemen aan de liturgische samenkomst. "Laat op de dag des Heren - zegt bijvoorbeeld een verhandeling uit de derde eeuw met de titel Apostolische Vader
Didascalia Apostolorum () - alles achterwege en haast u naar uw samenkomst, want dat is uw lof aan God. Wat voor excuus zouden trouwens diegenen tegenover God hebben, die op de dag des Heren niet samenkomen om het Woord des Levens te aanhoren en zich te voeden met de leven-schenkende spijs die eeuwig blijft?" Apostolische Vader, Didascalia Apostolorum. II, 59, 2-3, uitg. F.X. Funk (1905), 170-171. De oproep van de zielenherders heeft in het algemeen bij de gelovigen een bereidwillig gehoor gevonden. En ook al is er wel eens in een bepaalde periode of situatie sprake geweest van slapte in het nakomen van deze plicht, toch kan men niet om de echte heldhaftigheid heen waarmee priesters en gelovigen in gevaarlijke of netelige situaties aan deze plicht gehoorzaamd hebben, zoals men van de eerste eeuwen tot nu toe heeft kunnen vaststellen.
In zijn eerste Apologie gericht tot keizer Antoninus en de senaat kon de martelaar Justinus met een zekere trots vermelden, dat de Christenen feitelijk elke zondag samenkwamen, waarbij zowel gelovigen uit de stad als van het platteland aanwezig waren. Vgl. H. Justinus, Apologia Secunda. I, 67, 3-5, PG 6, 429 Tijdens de vervolging onder Diocletianus, toen hun samenkomsten ten strengste verboden waren, waren er talrijke moedige Christenen die het keizerlijk edict trotseerden en liever de dood riskeerden, dan afwezig te zijn bij de zondagse Eucharistieviering. Zo antwoordden bijvoorbeeld de martelaren van Abitina in de provincie Africa proconsularis hun aanklagers: "Wij hebben zonder enige vrees de Maaltijd van de Heer gevierd, want daar kan men niet van afzien; het is onze wet"; "Zonder de Maaltijd van de Heer kunnen wij niet leven". En een van de martelaressen getuigde: "Ja, ik ben naar de samenkomst gegaan en ik heb met mijn broeders de Maaltijd van de Heer gevierd, omdat ik Christin ben." Acta SS. Saturnini, Dativi et aliorum plurimorum martyrum in Africa, 7, 9 en 10, PL 8, 707; 709-710.