
H. Paus Johannes Paulus II - 31 mei 1998
Volgens het overeenstemmend getuigenis van de Evangelies had de verrijzenis van Jezus Christus uit de doden plaats op de "eerste dag na de sabbat" (Mc. 16,2-9)(Lc. 24, 1)(Joh. 20, 1). Op diezelfde dag maakte de verrezen Heer zich aan de twee leerlingen uit Emmaus bekend Vgl. Lc. 24,13-35 en verscheen Hij aan de elf apostelen die bijeen waren. Vgl. Lc. 24, 36 Vgl. Joh. 20, 19 Zoals het Evangelie van Johannes getuigt (Joh. 20, 26), waren de leerlingen acht dagen later weer bijeen, toen Jezus hun verscheen en aan Thomas liet zien wie Hij was door hem de tekenen van zijn lijden te tonen. De dag van Pinksteren was een zondag, de eerste dag van de achtste week van het joodse Paasfeest Vgl. Hand. 2, 1 , toen door de uitstorting van de Heilige Geest de belofte die Jezus na zijn verrijzenis gedaan had Vgl. Lc. 24, 49 Vgl. Hand. 1, 4-5 , vervuld werd. Het was de dag van de eerste verkondiging en van de eerste doopsels. Petrus kondigde de verzamelde menigte aan, dat Jezus verrezen was en zij "die zijn woord aannamen lieten zich dopen" (Hand. 2, 41). Het was de Epifanie, de openbaring, van de kerk die naar buiten trad als het volk waarbinnen de verspreide kinderen van God in eenheid verenigd worden, ondanks alle verschillen.