
H. Paus Leo I de Grote - 13 juni 449
Wanneer hij dan niet wist, wat hij over de Menswording van het Woord Gods moest denken, en als hij, om zich het licht van het inzicht te verdienen, de heilige Schrift niet in haar gehele breedte wilde doorwerken, had hij minstens met aandachtig oor die algemene en overal gelijkluidende belijdenis moeten opvangen, waardoor de gehele gemeenschap der gelovigen belijdt, dat zij gelooft "in God de almachtige Vader en in Christus Jezus, Zijn enige Zoon, onze Heer, die geboren is uit de Heilige Geest en de Maagd Maria." Red.: Woorden, ontleend aan de twaalf artikelen van het geloof of de Geloofsbelijdenis der Apostelen. Door deze drie uitspraken worden de onrustbarende pogingen van bijna alle ketters ontzenuwd.
(...)
Wanneer men immers aan God gelooft als de almachtige Vader, wordt daardoor bewezen, dat de Zoon mede-eeuwig met Hem is Red. Men proeft in deze en de volgende uitdrukking de formulering van het Credo uit de Mis, dat een samensmelting is van de geloofsbelijdenis van het Concilie van Nicea (325) en van dat van Constantinopel (381). ; dat Hij Zich in geen enkel opzicht van de Vader onderscheidt; dat Hij God is van God, almachtig van de Almachtige; dat Hij uit de Eeuwige als de mede-Eeuwige is geboren. Niet is Hij later volgens de tijd, niet minder in macht, niet ongelijk in heerlijkheid, niet gescheiden van wezen.