H. Paus Leo I de Grote - 13 juni 449
Ofschoon Eutyches echter bij de ondervraging tijdens uw onderzoek geantwoord heeft: "Ik belijd, dat onze Heer uit twee naturen bestond vóór de vereniginq, maar ik belijd, dat er na de vereniging één natuur is", is tot mijn verwondering een zo ongerijmde en zo verderfelijke belijdenis door geen enkele berisping van de rechters gelaakt en heeft men die al te onwijze taal maar laten begaan, alsof er niets was, dat het oor kwetste, alhoewel er toch even goddeloos gezegd wordt, dat de eengeboren Zoon van God vóór de Menswording twee naturen bezat, als er goddeloos beweerd wordt, dat er in het Woord, nadat het vlees is geworden, slechts één enkele natuur bestaat.
Opdat Eutyches daarom nu niet mene, dat dit op de juiste of op dragelijke wijze gezegd is, omdat het door geen enkele uitspraak uwerzijds weerlegd werd, manen wij, allerdierbaarste broeder, uw liefdevolle ijver aan, dat, indien door de ingeving van Gods barmhartigheid de zaak tot een bevredigende oplossing wordt gebracht, ook de onwetendheid van die onkundige man van deze zijn verderfelijke mening worde gezuiverd. Zoals het verslag van de handelingen kenbaar heeft gemaakt, was hij weliswaar goed begonnen om zijn overtuiging te laten varen, toen hij, door uw uitspraak in het nauw gedreven, bekende, dat hij zei wat hij van te voren niet gezegd had, en zich met dat geloof verenigde, waar hij eerst ver van af stond. Maar toen hij tot de veroordeling van de goddeloze leerstelling zijn toestemming niet had willen verlenen, begreep gij, mijn broeder, dat hij in zijn verkeerde geloof volhardde en dat hij waard was om een veroordelend vonnis te ontvangen. Wanneer hij daarover een oprecht en vruchtbaar berouw toont en, zij het ook laat, erkent, hoe terecht de bisschoppelijke uitspraak gedaan is, ofwel wanneer hij om algehele voldoening te brengen alles, wat hij verkeerd heeft gehouden, mondeling en door eigenhandige ondertekening verwerpt, dan zal iedere mogelijke mildheid jegens hem, die aldus terecht is gewezen, niet afkeurenswaardig zijn, omdat onze Heer, de ware en goede Herder, die "Zijn leven heeft gegeven voor Zijn schapen" (Joh. 10, 11) en die gekomen is om de zielen van de mensen zalig te maken, niet om ze verloren te doen gaan, wil, dat wij navolgers zijn van Zijn milde goedheid, zodat de rechtvaardigheid weliswaar hen, die misdoen, terechtwijst, doch de barmhartigheid hen, als zij zich bekeerd hebben, niet van zich afstoot. Want dan eerst wordt het ware geloof op de meest vruchtbare wijze verdedigd, wanneer de verkeerde mening ook door haar aanhangers wordt veroordeeld.
Om de gehele zaak echter met goedheid en getrouw tot een einde te brengen hebben wij onze broeders bisschop Julius en de priester Renatus evenals mijn zoon de diaken Hilarius als onze plaatsvervangers gezonden en hebben wij nog Dulcitius, onze schrijver, van wiens rechtschapenheid wij overtuigd zijn, aan hen toegevoegd, vertrouwende, dat Gods hulp met hen zal zijn, opdat hij, die gedwaald had, zijn slechte mening moge verwerpen en aldus gered worde.
God moge u in goede gezondheid bewaren, allerdierbaarste broeder.
Gegeven de dertiende juni 449, red.,
onder het consulaat van de allervoortreffelijkste mannen Asturius en Protogenes.Paus Leo I