
H. Paus Leo I de Grote - 13 juni 449
Leo, Bisschop, aan zijn zeer beminde medebroeder Flavianus, Bisschop van Constantinopel.Uw schrijven, zeer beminde, dat tot onze verwondering zo laat was, hebben wij gelezen en van het verslag van de bisschoppelijke handelingen Bedoeld zijn de handelingen van de Synode van Constantinopel van November 448. hebben wij kennis genomen; nu weten wij eindelijk, welke ergernis er bij u ontstaan is tegen de ongeschondenheid van het geloof, en hetgeen eerst geheimzinnig scheen, is nu open en bloot voor ons komen te liggen.
Daaruit blijkt, dat Eutyches, die vanwege zijn priesterlijke naam eerbiedwaardig scheen, zeer onverstandig en al te onervaren is, zodat ook van hem door de Profeet gezegd is. "Hij weigerde, zich verstandig en goed te gedragen; zelfs op zijn sponde bedenkt hij nog slechtheid". (Ps. 35, 4-5) Want wat is er slechter, dan smaak te vinden in goddeloze dingen en zich niet te schikken naar hen, die wijzer en geleerder zijn? Maar in deze onwijsheid vallen zij, die, wanneer zij door een of andere duisternis belet worden om de waarheid te kennen, niet teruggaan naar hetgeen de Profeten zeggen noch naar de brieven der Apostelen noch naar het gezag van het Evangelie, maar naar zichzelf, en daarom zijn zij leraren van de dwaling, omdat zij geen leerlingen der waarheid waren. Want welke kennis heeft hij uit de gewijde bladzijden van het Nieuwe en het Oude Testament verworven, die zelfs niet eens de grondbeginselen van de geloofsbelijdenis heeft begrepen? En wat over de gehele wereld door de mond van hen, die door het Doopsel herboren moeten worden, wordt beleden, heeft het hart van die oude man nog niet in zich opgenomen.