29 november 2010
Het eeuwige leven begint met de Doop. Het gaat door de dood heen en zal geen einde hebben. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1020
Alleen al wanneer we verliefd zijn, willen we dat aan die toestand geen einde komt. ‘God is liefde’, aldus de eerste brief van Johannes (1 Joh. 4, 16). ‘De liefde’, zegt de eerste brief aan de Korintiërs, ‘zal nooit vergaan’ (1 Kor. 13, 8). God is eeuwig omdat Hij liefde is; en de liefde is eeuwig omdat ze goddelijk is. Als wij in de liefde zijn, betreden we Gods eindeloze tegenwoordigheid.
Het zogenaamde bijzondere of ook persoonlijke oordeel voltrekt zich in de individuele dood. Het algemene oordeel, dat ook het laatste of jongste oordeel wordt genoemd, vindt plaats op de jongste dag, dus aan het einde van de wereld, bij de wederkomst van de Heer. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1021-1022
In het sterven komt ieder mens op het punt van de waarheid. Dan kan niets meer verdrongen en verborgen, niets meer veranderd worden. God ziet ons zoals wij zijn. Wij treden voor zijn gerecht, zijn recht-maken, want in Gods heilige nabijheid kunnen wij alleen maar ‘recht’ of helemaal niet zijn – zo ‘recht’ als God ons wilde toen Hij ons schiep. Misschien moeten we nog een proces van loutering doormaken, misschien kunnen we meteen in de armen van God vallen. Maar misschien zijn we ook zo vol boosheid en haat, zo vol van ‘nee’ tot iedereen, dat we voor altijd ons gezicht afwenden van de liefde, van God. Een leven zonder liefde is echter niets anders dan de hel.
De hemel is het eindeloze moment van liefde. Niets scheidt ons meer van God, van wie onze ziel houdt en naar wie ze een leven lang gezocht heeft. Samen met alle engelen en heiligen mogen we ons voor altijd met en over God verheugen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1023-1026.1053
Wie een verliefd stel elkaar vol liefde ziet aankijken, of wie een baby aan de moederborst ziet die de ogen van zijn moeder zoekt alsof hij iedere glimlachje voor altijd wil opslaan, krijgt een vaag vermoeden van de hemel. God te mogen zien, van aangezicht tot aangezicht – dat is als één enkel oneindig moment van liefde.
Het vagevuur, vaak als plaats voorgesteld, is eerder een toestand. Wie in de genade van God sterft (dus in vrede met God en de mensen), maar nog loutering nodig heeft voordat hij God van aangezicht tot aangezicht kan zien - die is in het vagevuur. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1030-1031
Toen Petrus Jezus verraden had, draaide de Heer zich om en keek Petrus aan: ‘En Petrus huilde bitter’ – een gevoel als in het vagevuur. En zo een vagevuur wacht vermoedelijk de meeste mensen in het moment van onze dood: de Heer kijkt ons vol liefde aan – en wij voelen brandende schaamte en smartelijke rouw over ons kwade of ook ‘alleen maar’ liefdeloze gedrag. Pas na deze louterende pijn zullen we in staat zijn zijn liefdevolle blik in ongestoorde hemelse vreugde te beantwoorden.
Ja, omdat alle gedoopten in Christus een gemeenschap vormen en onderling verbonden zijn, kunnen ook de levenden de zielen van de overledenen in het vagevuur helpen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1032
Als de mens dood is, kan hij niets meer voor zichzelf doen. De tijd van het actieve waar maken is voorbij. Maar wij kunnen iets voor de overledenen in het vagevuur doen. Onze liefde reikt tot in het hiernamaals. Door ons vasten, bidden en onze goede werken, maar vooral door de viering van de heilige Eucharistie kunnen wij smeken om genade voor de overledenen.
De hel is de toestand van het eeuwig gescheiden zijn van God en de absolute afwezigheid van liefde. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1033-1037
Wie willens en wetens, zonder berouw sterft in zware zonde en Gods barmhartige, vergevende liefde voor altijd afwijst, die sluit zichzelf uit van de gemeenschap met God en de gelukzaligen. Of iemand werkelijk op het moment van de dood de absolute liefde in het gezicht kan zien en toch nog nee zeggen, weten wij niet. Maar onze vrijheid maakt die beslissing mogelijk. Jezus waarschuwt ons keer op keer dat we ons definitief van Hem scheiden als we ons afsluiten van de nood van zijn broeders en zusters: ‘Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen (...) Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan’ (Mt. 25, 41.45).
Niet God verdoemt de mens. Het is de mens zelf die Gods barmhartige liefde afwijst en zichzelf vrijwillig het (eeuwige) leven ontneemt, door zich buiten te sluiten van de gemeenschap met God. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1036-1037
God verlangt naar gemeenschap, zelfs met de laatste zondaar; Hij wil dat iedereen zich bekeert en gered wordt. Maar God heeft de mens vrij geschapen en respecteert zijn keuzes. Zelfs God kan de liefde niet dwingen. Als degene die liefheeft, is Hij ‘machteloos’ als iemand in plaats van de hemel de hel kiest.
Het laatste of jongste oordeel zal plaatsvinden aan het eind van de tijden, bij de wederkomst van Christus. ‘Wie het goede gedaan heeft, staat op om te leven; wie het slechte gedaan heeft, staat op om veroordeeld te worden’ (Joh. 5, 29). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1038-1041.1058-1059
Als Christus in heerlijkheid weerkomt, zal zijn volle licht op ons schijnen. De waarheid zal aan het licht komen: onze gedachten, onze daden, onze verhouding met God en de mensen – niets zal meer verborgen zijn. Wij zullen de definitieve zin van de schepping ontdekken, de wonderbare wegen van God tot ons heil begrijpen en eindelijk ook antwoord krijgen op de vraag waarom het kwaad zo machtig mag zijn, als God toch de uiteindelijke macht heeft. Het jongste oordeel is ook het oordeel over ons. Hier wordt beslist of wij opgewekt worden tot het eeuwige leven, of voor altijd van God gescheiden worden. Aan hen die het leven gekozen hebben, zal God nog eenmaal scheppend handelen. In een ‘nieuw lichaam’ (2 Kor. 5, 1) zullen zij voor altijd leven in Gods heerlijkheid en Hem met lichaam en ziel prijzen.
Aan het einde der tijden zal God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde scheppen. Het kwaad zal geen macht en geen aantrekkingskracht meer hebben. De verlosten zullen God van gezicht tot gezicht zien - als vrienden. Hun verlangen naar vrede en gerechtigheid zal vervuld zijn. God te aanschouwen zal hun geluk zijn. De Drievuldige God zal onder hen wonen en alle tranen van hun ogen afwissen: de dood zal niet meer zijn, geen verdriet, geen geklaag, geen moeite. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1042-1050.1060
We zeggen Amen - dus: ja - op de belijdenis van ons geloof omdat God wil dat wij getuigen van het geloof zijn. Wie amen zegt, stemt vol blijdschap en in vrijheid in met het scheppende en verlossende werk van God. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1061-1065
Het Hebreeuwse woord ‘amen’ gaat terug op een wortel die zowel ‘geloof’ als ‘standvastigheid, betrouwbaarheid en trouw’ betekent. ‘Wie amen zegt, zet zijn handtekening’ (Augustinus). Dit onvoorwaardelijke ‘ja’ kunnen wij alleen uitspreken omdat Jezus zich voor ons in de dood en verrijzenis als trouw en betrouwbaar heeft betoond. Hij is zelf het menselijke ‘ja’ op alle beloften van God, zoals Hij ook het definitieve ‘ja’ van God aan ons is.